HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1216 (cassatie in belang der wet)
(i) De AVG biedt ruimte voor een herhaald verzoek op grond van art. 15 t/m 22 AVG. Zo’n herhaald verzoek is niet al kennelijk ongegrond of buitensporig wanneer daar geen nieuwe feiten of omstandigheden aan ten grondslag zijn gelegd.
(ii) Een betrokkene die daarbij spoedeisend belang heeft kan vóór of tijdens de verzoekschriftprocedure van art. 35 UAVG een voorlopige voorziening vragen, ook bij een herhaald verzoek. Voor de onderbouwing van de spoedeisendheid gelden dan geen andere of hogere eisen dan normaal in kort geding.
Na een vordering van de Procureur-Generaal tot cassatie in belang der wet laat de Hoge Raad zich uit over vraag of het mogelijk is om in kort geding een vordering tot verwijdering van persoonsgegevens in te stellen nadat de termijn van art. 35 lid 2 Uitvoeringswet AVG (UAVG) is verstreken.
Achtergrond en procesverloop
Betrokkene heeft een lening bij ING niet tijdig afgelost, waardoor de ING haar heeft geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) met de codes ‘achterstand’, ‘betrokkene blijft onbereikbaar’ en ‘er is een bedrag van €250,- of meer afgeboekt’. Betrokkene heeft de lening later alsnog voldaan. De genoemde codes blijven echter nog vijf jaar na volledige aflossing zichtbaar en daar heeft betrokkene last van bij het aanvragen van een hypotheek bij een andere bank. Betrokkene vordert daarom in kort geding dat ING de negatieve registraties over haar verwijdert en baseert die vordering op de AVG. De voorzieningenrechter en het hof hebben betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn van art. 35 lid 2 UAVG op moment van dagvaarden al was verstreken.
In art. 15 t/m 22 AVG zijn aan een belanghebbende een aantal rechten toegekend ten aanzien van zijn persoonsgegevens. De belanghebbende kan bijvoorbeeld op grond van die bepalingen de verwerkingsverantwoordelijke verzoeken om verwerkte persoonsgegevens te rectificeren (art. 16 AVG) of te verwijderen (art. 17 AVG). Nadat de verwerkingsverantwoordelijke op het verzoek heeft beslist, kan de belanghebbende de rechter alsnog vragen het verzoek toe of af te wijzen. Als de verwerkingsverantwoordelijke een bestuursorgaan is, moet dit bij de bestuursrechter (art. 34 UAVG). Is de verwerkingsverantwoordelijke géén bestuursorgaan, dan kan de belanghebbende zich via een verzoekschriftprocedure wenden tot de civiele rechter (art. 35 lid 1 UAVG). Dat verzoekschrift moet in beginsel worden ingediend binnen zes weken nadat de verwerkingsverantwoordelijke heeft geantwoord (art. 35 lid 2 UAVG). Dit anders wanneer de verwerkingsverantwoordelijke niet binnen de termijn van art. 12 lid 3 AVG heeft geantwoord. In dat geval geldt er geen termijn voor indiening van het verzoekschrift.
In deze zaak had de ING binnen de termijn van art. 12 lid 3 AVG geantwoord, zodat het verzoekschrift op grond van art. 35 UAVG binnen zes weken moest worden ingediend. De betrokkene had echter die termijn gemist. De vraag die in cassatie voorlag is of dit ook betekent dat de betrokkene geen kort geding meer kon starten.
Beoordeling in cassatie
De Hoge Raad stelt voorop dat de AVG beoogt natuurlijke personen een hoog beschermingsniveau te bieden ten aanzien van de verwerking van hun persoonsgegevens. De AVG geeft ook regelingen waarmee de betrokkene zijn rechten op grond van de AVG eenvoudig kan uitoefenen.
Die regelingen bieden ruimte voor het indienen van een herhaald verzoek bij de verwerkingsverantwoordelijke op grond van art. 15 t/m 22 AVG. Uit het stelsel van de AVG volgt volgens de Hoge Raad dat zo’n herhaald verzoek niet reeds kennelijk ongegrond of buitensporig is (zoals bedoeld in art. 12 lid 5 AVG) op de enkele grond dat het verzoek al eerder is gedaan en door de verwerkingsverantwoordelijke is afgewezen. Dat geldt óók wanneer aan het herhaalde verzoek geen gewijzigde feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd ten opzichte van het eerdere (afgewezen) verzoek, aldus de Hoge Raad.
Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke (die geen bestuursorgaan is) zo’n verzoek heeft afgewezen, is de belanghebbende aangewezen op de verzoekschriftprocedure van art. 35 UAVG. Uit de wetsgeschiedenis van art. 35 UAVG volgt volgens de Hoge Raad dat dit een exclusieve rechtsingang is.
Als een verwerkingsverantwoordelijke het verzoek van een betrokkene afwijst binnen de termijn van art. 12 lid 3 AVG en de betrokkene niet binnen de termijn van art. 35 UAVG een verzoekschrift indient, kan hij ervoor kiezen een nieuw verzoek te doen. Wordt dit verzoek opnieuw afgewezen, dan kan de betrokkene vervolgens op de voet van art. 35 lid 1 UAVG de rechtbank verzoeken de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek alsnog toe te wijzen.
Het staat de betrokkene in zo’n geval tevens vrij in kort geding een voorlopige voorziening te vorderen. Dit kan zowel vooruitlopend op een herhaald verzoek, als nadat een dergelijk verzoek is gedaan. Voor de onderbouwing van de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening door de betrokkene gelden in dat geval geen hogere eisen dan in het algemeen in een kort geding gelden. Een betrokkene die daarbij belang heeft kan dus in kort geding een voorlopige voorziening vorderen vóór of tijdens de verzoekschriftprocedure, aldus steeds de Hoge Raad.
Bij de toetsing van de gevraagde voorziening mag de voorzieningenrechter volgens de Hoge Raad eveneens beoordelen of het herhaalde verzoek kennelijk ongegrond of buitensporig is, zoals bedoeld in art. 12 lid 5 AVG. De voorzieningenrechter moet dan beoordelen of hij het voorshands aannemelijk acht dat de verwerkingsverantwoordelijke het herhaalde verzoek mag afwijzen omdat het kennelijk ongegrond of buitensporig is. Als de voorzieningenrechter dat aanneemt, zal dit volgens de Hoge Raad kunnen meebrengen dat de door de betrokkene gevorderde voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
Tegen deze achtergrond vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof. Omdat sprake is van cassatie in belang der wet, heeft die vernietiging geen gevolgen voor partijen. De uitspraak van de Hoge Raad is conform de conclusie van A-G Langemeijer.