HR 2 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1545
In het kader van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging had de rechtbank onder meer overwogen dat, als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur (gd) zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook gd is, de controlerende taak van de gd illusoir wordt omdat hij dan zichzelf controleert. Niettemin leidde dat niet tot afwijzing van het verzoek, samengevat wegens het volgens de rechtbank betrekkelijke belang van de stukken van de gd. Betrokkene noch de officier van justitie konden zich in deze beoordeling vinden, betrokkene ook niet in het resultaat.
De Hoge Raad laat het resultaat, verlening van de zorgmachtiging, in stand, maar wijst de weg daar naartoe van de hand.
De Hoge Raad wijst op de rol van de gd in de procedure en de waarborgen voor zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de zorgaanbieder. Bij de uitoefening van zijn hem in de wet toebedeelde taken heeft de gd geen controlerende rol ten opzichte van de inhoud van de medische verklaring bedoeld in art. 5:8 Wvggz. Hij heeft een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoekschrift tot een zorgmachtiging. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wvggz mag de gd die tevens psychiater is, een medische verklaring opstellen mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan. Gelet op dit een en ander levert deze werkwijze, het opstellen van een medische verklaring door een gd die tevens psychiater is, ook geen schending op van art. 5 of 6 EVRM.