HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1357

Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd.

Achtergrond

In deze zaak gaat het om de vraag of het hof buiten de door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Artikel 24 Rv bepaalt dat de rechter een zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van wat partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd. De rechter mag deze grondslag niet aanvullen met feiten en omstandigheden.

Verweerder in cassatie (hierna: de opdrachtnemer) heeft ingevolge een mondeling gesloten overeenkomst van opdracht werkzaamheden verricht die bestonden uit het voeren van de dagelijkse administratie van ondernemingen waarbij eiser tot cassatie (hierna: de opdrachtgever) betrokken was. Voor de werkzaamheden ontving de opdrachtnemer een vergoeding. De opdrachtnemer heeft, met toestemming van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag doen leggen op de bankrekeningen van de opdrachtgever en op twee eilanden, gelegen in de gemeente Aalsmeer. In de onderhavige procedure vordert de opdrachtnemer de veroordeling van de opdrachtgever tot betaling van (onder meer) een bedrag van ruim € 9000 voor de verrichte administratie-werkzaamheden. In reconventie vordert de opdrachtgever opheffing van de conservatoire beslagen. De rechtbank wees de vordering tot betaling van het bedrag van ruim € 9000 toe en wees de vordering tot opheffing van de beslagen af.

In hoger beroep heeft de opdrachtgever zijn eis in reconventie gewijzigd en een verklaring voor recht gevorderd dat de opdrachtnemer onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de beslagen onroerende zaken executoriaal te verkopen en dat de opdrachtnemer aansprakelijk is voor de daardoor geleden en nog te lijden schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en heeft de gewijzigde eis afgewezen. Naar het oordeel van het hof lag in de stellingname van de opdrachtnemer besloten dat er tussen hem en de opdrachtgever een overeenkomst tot stand was gekomen die inhield dat de opdrachtgever in privé hoofdelijk naast de rechtspersoon aansprakelijk was voor betaling van de vergoeding voor de verrichte administratiewerkzaamheden. Onder verwijzing naar een brief van de advocaat van de opdrachtnemer aan de rechtbank en naar diverse passages uit de processtukken overwoog het hof dat het voor de opdrachtgever kenbaar was dat de opdrachtnemer zich beriep op hoofdelijke aansprakelijkheid.

Cassatie; hof treedt buiten de grenzen van de rechtsstrijd

Van dit oordeel komt de opdrachtgever in cassatie. Hij klaagt dat het hof in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van de vordering van de opdrachtnemer heeft aangevuld en daarmee de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen heeft miskend. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond. Naar het oordeel van de Hoge Raad geven de gedingstukken geen aanknopingspunt voor het oordeel van het hof dat de opdrachtnemer tevens hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Bovendien kon uit de stukken niet worden afgeleid dat de opdrachtgever onderkende dat de opdrachtnemer hem hoofdelijk aansprakelijk achtte.

Onder verwijzing naar HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:663 (besproken in CB 2016-74) overweegt de Hoge Raad:

“Het staat de rechter niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd. Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.”

 De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing

Cassatieblog.nl

Share This