HR 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1709; ECLI:NL:HR:2024:1761; ECLI:NL:HR:2024:1762; ECLI:NL:HR:2024:1763
Als de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de opzegging van een duurovereenkomst gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding, maakt het ontbreken van dat aanbod de opzegging in de regel niet ongeldig. De omstandigheid dat geen schadevergoeding is aangeboden, kan wel meewegen bij de vaststelling van de alsnog te betalen schadevergoeding. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel meebrengen dat een opzegging waarbij niet tegelijkertijd een passende (schade)vergoeding wordt aangeboden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In een dergelijk geval is de opzegging niet geldig.
Achtergrond
Deze vier zaken gaan over de opzegging van de franchiseovereenkomst door Leen Bakker. Tegen deze opzegging is door de franchisenemers in rechte opgekomen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Leen Bakker de franchiseovereenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd. Het hof (link, link, link, link) heeft voor recht verklaard dat Leen Bakker de franchiseovereenkomsten rechtsgeldig heeft beëindigd, maar ook dat Leen Bakker gehouden is tot betaling van een (schade)vergoeding aan de franchisenemers. De franchisenemers hebben tegen deze beslissing van het hof cassatieberoep ingesteld.
Hoge Raad
Over de opzegging van duurovereenkomsten bestaat al de nodige rechtspraak van de Hoge Raad. In die rechtspraak wordt een onderscheid gemaakt tussen (i) duurovereenkomsten waarin een regeling voor de opzegging is opgenomen, en (ii) duurovereenkomsten waar geen regeling voor de opzegging is opgenomen. In dit geval is in de franchiseovereenkomst een regeling voor de opzegging opgenomen.
De Hoge Raad begint zijn arrest (de inhoudelijke motivering staat alleen in het arrest HR:2024:1709) met een kernachtige samenvatting van zijn rechtspraak over de opzegging van duurovereenkomsten die voorzien in een regeling voor de opzegging (in het bijzonder: de arresten Alcatel en Goglio/SMQ):
“Een duurovereenkomst die voorziet in een regeling van de opzegging, is in beginsel op grond van die regeling opzegbaar. Indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW evenwel meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Ook kunnen zij meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Verder kan een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid de duurovereenkomst op te zeggen, op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.”
In cassatie klaagden de franchisenemers dat de opzegging door Leen Bakker niet rechtsgeldig was, omdat Leen Bakker bij de opzegging geen schadevergoeding heeft aangeboden terwijl dat volgens het hof wel vereist was.
Deze klacht wordt verworpen. Als de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding, maakt het ontbreken van dat aanbod de opzegging in de regel niet ongeldig – zo overweegt de Hoge Raad. Wel zal de omstandigheid dat is opgezegd zonder daarbij een passende (schade)vergoeding aan te bieden, kunnen meewegen bij het vaststellen van de hoogte van de alsnog te betalen vergoeding.
De Hoge Raad voegt hier nog aan toe dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een opzegging waarbij niet tegelijkertijd een passende (schade)vergoeding wordt aangeboden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Slechts in dat geval is de opzegging ongeldig.
Het oordeel van het hof dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd, en dat tegelijkertijd in de gegeven omstandigheden de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrachten dat de opzegging gepaard diende te gaan met betaling van een vergoeding, geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Proceskosten
Toch volgt vernietiging van de arresten van het hof. Dat heeft te maken met de beslissing van het hof over de proceskosten.
Het hof had de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, omdat partijen in hoger beroep over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. De proceskostenveroordeling die in eerste aanleg ten laste van de franchisenemers was uitgesproken, had het hof in stand gelaten. Dit omdat het vonnis van de rechtbank grotendeels in stand blijft en de kantonrechter volgens het hof daarmee terecht een proceskostenveroordeling had uitgesproken.
De Hoge Raad ziet dit anders. Omdat de vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep grotendeels gelijkluidend zijn, is het naar het oordeel van de Hoge Raad onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel komt dat de franchisenemers in eerste aanleg (overwegend) in het ongelijk zijn gesteld en daarmee terecht in de proceskosten in eerste aanleg zijn veroordeeld, terwijl het hof in hoger beroep aanleiding ziet om de proceskosten te compenseren omdat partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en de uitspraken van de rechtbank op het punt van de proceskostenveroordeling en doet de zaken zelf af (door de proceskosten in eerste aanleg alsnog te compenseren). Voor het overige verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep.
Het oordeel van de Hoge Raad is in lijn met de conclusies van A-G Van Peursem (link, link, link, link).
Leen Bakker is in cassatie bijgestaan door Sikke Kingma en Maartje Möhring.