HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1055

Het oordeel van het hof dat de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” uit art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, is niet zonder meer begrijpelijk. Dit oordeel kan niet worden gedragen door art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden, dat corrosie, die is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak, van dekking uitsluit.

Achtergrond van deze zaak

Verweerster exploiteert een fabriek waarin bandenstaal wordt verzinkt. Onderdeel van de productielijn is een voor een zinkbad geplaatste inductieoven. Zij heeft een machineschadeverzekering en bedrijfsschadeverzekering afgesloten met onder meer Delta Lloyd.

In art. 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering is de dekking zo omschreven dat verzekerd wordt tegen iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging, ongeacht de oorzaak (waaronder valt een eigen gebrek). Art. 3.9 bevat een uitsluitingsclausule, op grond waarvan onder meer corrosie vanwege de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak wordt uitgesloten.

Op een gegeven moment vindt een lekkage in de inductieoven plaats. Uit onderzoek blijkt dat deze is veroorzaakt door scheurspanningscorrosie in de inductieoven. Deze corrosie vloeit voort uit een van meet af aan bestaande ontwerpfout (een eigen gebrek) in de machines. Verweerster meent dat deze schade onder de polis is gedekt en vordert in rechte dat de verzekeraars worden veroordeeld tot betaling onder de polis. Delta Lloyd stelt dat de schade van dekking is uitgesloten, nu de schade het gevolg is van een geleidelijk proces – zodat niet aan art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden is voldaan – en als gevolg van corrosie ontstane schade op grond van art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden van dekking is uitgesloten.

Het gaat in deze zaak om de uitleg van art. 2.1 en 3.9 verzekeringsvoorwaarden. Het hof heeft deze verzekeringsvoorwaarden in onderling verband gezien. Volgens het hof brengen de bewoordingen daarvan mee dat art. 2.1 beoogt dekking te bieden voor het spiegelbeeld van de (uitgesloten) situatie, namelijk het geval dat de schade – de corrosie – door iets anders is veroorzaakt dan door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. De bewoordingen plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging moet volgens het hof daarmee niet als afzonderlijke voorwaarde voor dekking worden gezien. Aldus heeft het hof het beroep van Delta Lloyd verworpen. Delta Lloyd stelt cassatieberoep in.

Cassatie

 In het principaal cassatieberoep bestrijdt Delta Lloyd de wijze van uitleg van het hof. Volgens Delta Lloyd heeft het hof het belang van de dekkingsomschrijving miskend en heeft het hof zonder deugdelijke grond de zelfstandige betekenis aan de bewoordingen plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging in art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden ontnomen.

A-G Hartlief schaart zich achter het oordeel van het hof en concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad acht de klachten daarentegen gegrond en overweegt daartoe:

“3.3.2 Deze klachten zijn gegrond. Art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden, dat bepaalt dat verzekerd is “iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak”, behelst de (primaire) omschrijving van de dekking van de verzekering. Het oordeel van het hof dat de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk. Dat oordeel kan niet worden gedragen door art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden, dat van dekking uitsluit corrosie die is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Daaruit volgt nog niet dat corrosie die een andere oorzaak heeft dan de in de uitsluiting genoemde, onder de (hiervoor weergegeven) omschrijving van de dekking van art. 2.1 valt en dat daarom geen afzonderlijke betekenis toekomt aan de bewoordingen “plotseling en onvoorzien”. Dat volgt evenmin uit de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat niet ervoor is gekozen corrosie in art. 3.9 geheel van dekking uit te sluiten.”

Het voorwaardelijk ingesteld incidenteel cassatieberoep – aan welke behandeling de Hoge Raad gelet op het slagen van het principaal cassatieberoep toekomt – is gericht tegen de overweging dat tussen partijen vaststaat dat de schade in dit geval bestaat uit corrosie die geleidelijk is ontstaan. Het middel betoogt dat deze vaststelling onbegrijpelijk is, omdat verweerster heeft aangevoerd dat de beschadiging bestaat in het scheuren en lossmelten van de strips en het ontstaan van hotspots in het koelframe die wordt veroorzaakt door corrosie; deze schade is plotseling en onvoorzien ontstaan.

In navolging van A-G Hartlief verwerpt de Hoge Raad deze klacht. Verweerster had betoogd dat uit de uitsluiting van art. 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden volgt dat onder meer corrosie wel gedekt is als zij het gevolg is van de ongewone werking van de installatie, en dus voldoet aan het vereiste van plotselinge en onvoorziene materiële schade in de zin van de polis. Volgens de Hoge Raad is niet onbegrijpelijk dat het hof hierin heeft gelezen dat ook volgens verweerster een geleidelijk proces van corrosie de oorzaak van de schade was, waarbij “geleidelijk” moet worden opgevat in feitelijke zin. Het hof heeft daarbij de stellingen over het ontstaan van hotspots en lekkages kennelijk zo opgevat, dat deze het gevolg waren van het – volgens verweerster onder de dekking vallende – proces van corrosie, dat weer werd veroorzaakt door een ontwerpfout. Deze lezing is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk.

De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This