Alle berichten van: Claire Wiltink


HR 21 mei, ECLI:NL:HR:2021:754

Zolang er sprake is van een betalingsachterstand kan de in art. 23 lid 3 Bpf 2000  bedoelde bestuurdersaansprakelijkheid ook berusten op kennelijk onbehoorlijk bestuur dat heeft plaatsgevonden ná de mededeling van betalingsonmacht. (meer…)

HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:532

Voor de beantwoording van de vraag of informatie over een derdengeldenrekening van een advocaat onder het verschoningsrecht (ex art. 53a AWR) valt, is beslissend of hem de informatie in zijn hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Of dat het geval is, is in de eerste plaats aan de advocaat om te beoordelen. Volgens de Hoge Raad kan informatie over de derdengeldenrekening onder omstandigheden worden aangemerkt als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Dat neemt echter niet weg dat een advocaat alleen derdengelden mag ontvangen op zijn derdengeldenrekening voor zover deze direct te relateren zijn aan een zaak en de gelden ook functioneel zijn voor het verloop van die zaak. In alle overige gevallen is het ontvangen van gelden op de derdengeldenrekening niet toegestaan. (meer…)

HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1243

Op grond van art. 23 Fw verliest een schuldenaar door faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen. In faillissement kan de schuldenaar nog wel in rechte optreden, maar een verweerder kan in dat geval op grond van art. 23 en art. 25 lid 1 Fw een beroep doen op de niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar. Dat beroep moet voor het einde van het faillissement worden gedaan. Daarna komt verweerder geen beroep meer toe op niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar. (meer…)

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308

Door een vordering van een cliënt te laten verjaren, heeft de advocaat in de onderhavige zaak een beroepsfout gemaakt. De cliënt vordert een schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. In cassatie staat de bewijslastverdeling ter discussie. (meer…)

HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:798

Uit deze Curaçaose zaak blijkt dat bij de uitleg en toepassing van artikel 8 Landsverordening Dwanginvordering op grond van het concordantiebeginsel moet worden aangesloten bij de uitleg en toepassing van het Nederlandse art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990 en de daarop betrekking hebbende rechtspraak. De Hoge Raad oordeelt dat de door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gegeven uitleg aan artikel 8 Landsverordening Dwanginvordering in het licht van hetgeen door partijen in feitelijke instanties is aangevoerd zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. (meer…)

Cassatieblog.nl