Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236

Eigendommen van vreemde staten zijn niet vatbaar voor beslag en executie, tenzij en voor zover is vastgesteld dat deze een niet-publieke bestemming hebben. De stelplicht en bewijslast voor de vatbaarheid voor beslag en executie rusten op de schuldeiser die beslag wil leggen op goederen van een vreemde staat, en deze vatbaarheid moet ook worden onderzocht als de vreemde staat verstek laat gaan. Dit geldt voor zowel conservatoir als executoriaal beslag, en is niet in strijd met art. 6 EVRM of het Nederlandse beslagrecht. (meer…)

HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2068 (NVSA c.s. / Staat der Nederlanden ; de Raad voor rechtsbijstand)

Beantwoording prejudiciële vragen. 1. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat de in de Beleidsbrief OM vervatte regeling strijdig is met het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015. 2. Noch uit art. 5 EVRM, noch uit enige andere geldende rechtsregel vloeit voort dat een raadsman die tijdens het politieverhoor rechtsbijstand verleent aan een verdachte, in staat moet worden gesteld tijdens een verhoor vragen te stellen of opmerkingen te maken of de verdachte ten aanzien van specifieke vragen te adviseren zich al dan niet op zijn zwijgrecht te beroepen, zolang beperkingen dienaangaande niet zodanig zijn dat het recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor illusoir is. (meer…)

HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1514

Antwoord op prejudiciële vraag. Art. 38 lid 4 Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) moet – ondanks het ontbreken van een expliciete verwijzing naar de bevelschriftprocedure – ook ná de intrekking van de Wet tarieven in burgerlijke zaken per 1 januari 2015 – zo worden uitgelegd dat rechtsbijstandsverleners de president van de rechtbank kunnen verzoeken een bevelschrift af te geven. De vaststelling van de eigen bijdrage en eigen kosten geschiedt in een verzoekschriftprocedure ex art. 261 e.v. Rv. Dit bevelschrift is een in executoriale vorm uitgegeven beschikking ex art. 430 Rv. (meer…)

HR 8 juli 2016 – ECLI:NL:HR:2016:1515 (mr. Bierens / griffier Rechtbank Rotterdam)

Beantwoording prejudiciële vraag. Voor de indiening van een verzoekschrift tot faillietverklaring van zowel een vof als haar vennoten dient slecht éénmaal griffierecht te worden geheven. (meer…)

Het overzicht van lopende zaken vermeldt drie nieuwe zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) de eisen die aan de “veertiendagenbrief” uit art. 6:96 lid 6 BW worden gesteld, (2) de mogelijkheden tot voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst onder de Wet werk en zekerheid en (3) de verhouding tussen de het door de Hoge Raad aangenomen recht op verhoorbijstand (HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608) en de Beleidsbrief OM. (meer…)

Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087

1. De aanhangigheid van het kort geding komt in beginsel te vervallen door een mededeling van de eiser aan de gedaagde, strekkende tot intrekking van het kort geding, tenzij gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt. 2. Art. 1019h Rv is ook in (ingetrokken) kort gedingen in IE-zaken van toepassing. De kosten die gemaakt worden ter vaststelling van de proceskosten van het ingetrokken geding vallen echter niet onder het bereik van dit artikel. 3. Art. 9.1 van het Procesreglement kort gedingen is onverbindend. De Hoge Raad stelt een overgangsmaatregel in voor de periode van drie maanden na datum arrest. (meer…)

Cassatieblog.nl