Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385

Een telefoonabonnement waarbij een telefoon om niet ter beschikking wordt gesteld aan de consument, kwalificeert in beginsel als koop op afbetaling in de zin van art. 7A:1576 e.v. BW, krediettransactie in de zin van art. 1 sub a, 2e Wck (oud) en kredietovereenkomst in de zin van art. 7:57 lid 1 sub c BW. In geval van vernietiging wegens strijd met de desbetreffende wettelijke regels kan de overeenkomst met toepassing van art. 3:41 BW (mogelijk) gedeeltelijk in stand blijven. (meer…)

HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 (Fa-Med/X)

Als de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de in art. 6:96 lid 6 BW genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, wordt bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten. (meer…)

HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1341 (Eiser/CSU Personeel B.V.)

Prejudiciële vraag over de uitleg van art. 7:629 lid 3 onder c BW. Onder “de tijd, gedurende welke” een arbeidsongeschikte werknemer passende arbeid niet heeft verricht moet worden verstaan: de gehele periode waarin de werknemer weigert passende arbeid te verrichten. Indien de werknemer ten onrechte weigert passende arbeid te verrichten komt derhalve zijn loonaanspraak geheel te vervallen, ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is. (meer…)

Het komt niet vaak voor dat de Hoge Raad op de wekelijkse rolzitting geen enkele uitspraak doet. Afgelopen vrijdag was dat wel het geval. In plaats van uitspraken signaleren wij deze week de meest recente prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. In maart 2014 waren dat er drie. Van de rechtbank Amsterdam komt een vervolgvraag over het recht op vrije advocaatkeuze in geval van een rechtsbijstandverzekering (ECLI:NL:RBAMS:2014:1920). De andere twee vragen komen van het gerechtshof Den Bosch. De eerste vraag is gesteld in een schuldsaneringszaak (zaaknr HV 200.140.979/01, n.n.g.); de tweede betreft een ontvankelijkheidskwestie in een jeugdzaak (ECLI:NL:GHSHE:2014:885). (meer…)

HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:766 (VEB NCVB/Deloitte Accountants c.s.)

Een rechtspersoon in de zin van art. 3:305a lid 1 BW kan door een aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring stuiten van rechtsvorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt. Dat geldt ook voor zover deze rechtsvorderingen strekken tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding in geld. (meer…)

HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525

Antwoord op prejudiciële vragen over procespositie beschermingsbewindvoerder. Uitgangspunt is dat bewindvoerder in een procedure waarin de rechthebbende zelf gedagvaard is, als formele procespartij kan verschijnen. Indien de wederpartij van de rechthebbende bekend is met het bewind of had behoren te zijn, dient de bewindvoerder en niet de rechthebbende in rechte te worden betrokken. Rechtsmiddelen dienen eveneens door of tegen de bewindvoerder te worden ingesteld. De rechten uit een huurovereenkomst waarbij de rechthebbende voor de onderbewindstelling partij is geworden zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. (meer…)

Cassatieblog.nl