Selecteer een pagina

Dossier: Prejudiciële vragen Hoge Raad


HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525

Antwoord op prejudiciële vragen over procespositie beschermingsbewindvoerder. Uitgangspunt is dat bewindvoerder in een procedure waarin de rechthebbende zelf gedagvaard is, als formele procespartij kan verschijnen. Indien de wederpartij van de rechthebbende bekend is met het bewind of had behoren te zijn, dient de bewindvoerder en niet de rechthebbende in rechte te worden betrokken. Rechtsmiddelen dienen eveneens door of tegen de bewindvoerder te worden ingesteld. De rechten uit een huurovereenkomst waarbij de rechthebbende voor de onderbewindstelling partij is geworden zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. (meer…)

Rb. Midden-Nederland 18 december 2013 (Eiser/CSU Personeel B.V.), ECLI:NL:RBMNE:2013:7614

Prejudiciële vragen over de uitleg van art. 7:629 lid 3 onder c en d BW: wat moet worden verstaan onder “de tijd gedurende welke” de werknemer zonder goede grond passende arbeid niet heeft verricht of heeft geweigerd mee te werken aan redelijke voorschriften om te komen tot het verrichten van passende arbeid? Gaat het hier om de periode waarin de werknemer dit verwijt treft (zodat het volledige recht op loonbetaling vervalt), of gaat het alleen om de uren waarin ten onrechte geen passende arbeid is verricht (zodat de werknemer alleen voor die uren zijn recht op loon verliest, en nog wel recht op loon behoudt voor het deel van de uren waarvoor hij arbeidsongeschikt was)?  (meer…)

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1910 (Rabobank Roermond-Echt c.s./mr. Deterink q.q.)

De regel van art. 241c lid 2 Fw – die de eigenaar van een bodemzaak onder omstandigheden bescherming biedt tegen een bodembeslag dat is gelegd tijdens de afkoelingsperiode in de surseance van de belastingschuldige – geldt niet (overeenkomstig) ten behoeve van de houder van een stil pandrecht op een bodemzaak die toebehoort aan de belastingschuldige.  (meer…)

Rechtbank Gelderland 20 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4690

De rechtbank Gelderland heeft aan de Hoge Raad de  prejudiciële vraag voorgelegd of art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat na de daarin vermelde aanmaning van de debiteur-consument om binnen veertien dagen alsnog te betalen, vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, ook zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht. (meer…)

Rb Amsterdam 18 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5910

De rechtbank Amsterdam heeft de Hoge Raad verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing antwoord te geven op de vraag of een rechtspersoon in de zin van art. 3:305a BW uit hoofde van zijn aan dit artikel ontleende bevoegdheid op de voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring kan stuiten van rechtsvorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt, strekkend tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding te voldoen in geld. (meer…)

HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958

Conservatoir bewijsbeslag is ook in niet-IE-zaken mogelijk. De beslaglegging kan slechts plaatsvinden als aan de vereisten van art. 843a Rv is voldaan. De verzoeker moet gegronde vrees voor verduistering stellen. De Hoge Raad geeft verder richtlijnen voor de praktische uitvoering van een conservatoir bewijsbeslag. (meer…)

Cassatieblog.nl