HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488
De voor faillietverklaring geldende eis dat summierlijk blijkt van een steunvordering, vindt zijn rechtvaardiging hierin dat het faillissement ten doel heeft het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van een schuldenaar die slechts één schuldeiser heeft. De Hoge Raad komt dan ook niet terug van het volgens vaste rechtspraak geldende pluraliteitsvereiste.
Voor faillietverklaring is volgens de wet vereist dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen (art. 1 lid 1 en 6 lid 3 FW). Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan deze voor faillietverklaring vereiste toestand zich alleen voordoen indien de schuldenaar méér dan één schuldeiser heeft. Aan dit vereiste – het zogenaamde pluraliteitsvereiste – is voldaan indien summierlijk blijkt van een vordering van een andere schuldeiser van de schuldenaar dan de aanvrager van het faillissement, een zogenaamde steunvordering.
Het pluraliteitsvereiste kan op wetshistorische gronden worden verklaard vanuit het doel van het faillissement: verdeling van het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers. Wanneer van een samenloop van schuldeisers (concursus creditorum) geen sprake is, valt er simpelweg niets te verdelen en bestaat voor faillietverklaring geen aanleiding. Er doet zich dan geen situatie voor waarin door een curator, met behulp van de regels van de Faillissementswet, orde geschapen moet worden in een concursus en waarin een gereguleerde verdeling van het vermogen van de schuldenaar moet plaatsvinden. Voor de individuele schuldeiser rest het leggen van beslag. Dat is althans de traditionele zienswijze.
In de hier besproken faillissementszaak hadden rechtbank en hof geoordeeld dat niet voldaan was aan het pluraliteitsvereiste. Om die reden werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.
De aanvraagster van het faillissement liet het er echter niet bij zitten. Met een principieel ingestoken cassatieberoep trachtte zij de Hoge Raad te verleiden terug te komen van het volgens vaste rechtspraak geldende pluraliteitsvereiste.
Zij stelde daarbij voorop dat dit vereiste niet is opgenomen in de wet: die eist enkel dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Daarnaast voerde zij aan dat het faillissement – anders dan ten tijde van de totstandkoming van de Faillissementswet – inmiddels ook andere doelen kent (dan verdeling van het vermogen onder de gezamenlijke schuldeisers). En ook wees verzoekster tot cassatie op de praktische nadelen van het pluraliteitsvereiste: het zou vaak lastig zijn om te achterhalen of er een steunvordering is, terwijl de schuldenaar, als zo’n vordering eenmaal is gevonden, faillietverklaring kan voorkomen door die vordering snel te voldoen. Verder zou ook een individuele schuldeiser moeten kunnen profiteren van de bevoegdheden van de curator (die ruimer zijn dan die van de individuele schuldeiser zelf), aldus verzoekster tot cassatie.
Deze argumenten vinden geen gehoor bij de Hoge Raad, die het pluraliteitsvereiste dus handhaaft. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar het doel van het faillissement, dat ook in recente faillissementsrechtelijke wetgeving door de wetgever wordt onderschreven:
“De voor een faillietverklaring geldende eis dat summierlijk blijkt van een steunvordering, vindt volgens die rechtspraak zijn rechtvaardiging hierin dat het faillissement ten doel heeft het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van een schuldenaar die slechts één schuldeiser heeft. In dit verband is mede van belang dat voornoemd doel ook in het wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht tot uitgangspunt wordt genomen, en dat het pluraliteitsvereiste hierin niet ter discussie wordt gesteld. Dat de wetgever het pluraliteitsvereiste onderschrijft, blijkt ook uit de wetsgeschiedenis van het in 2012 ingevoerde art. 212ha Fw.”
Verweerster in cassatie is in deze zaak bijgestaan door Sikke Kingma en Gijsbrecht Nieuwland, en in feitelijke instanties door Wytze van Leuveren (Van Delft Advocaten).