HR 24 maart 2023, ECLI:Nl:HR:2023:455
Een verzoek als bedoeld in art. 358a lid 1 Fw ook kan worden gedaan in de periode nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat een schone lei kan worden verleend en voordat de schuldsaneringsregeling formeel is geëindigd.
Feiten
Op 25 oktober 2015 is ten aanzien van de schuldenaren de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnissen van 5 november 2019 is vastgesteld dat de schuldenaren niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en is aan hen de schone lei verleend (art. 354 Fw).
Nadien heeft de bewindvoerder echter aan de rechtbank verzocht om de schuldenaren de schone lei weer te ontnemen. De schuldenaren hebben tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling namelijk niet aan de bewindvoerder gemeld dat zij een belastingteruggave hadden gekregen. Hierdoor bleef dat geld buiten de schuldsaneringsboedel.
De rechtbank wijst het verzoek van de bewindvoerder toe en ontneemt de schuldenaren de schone lei, op grond van art. 358a Fw. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de bewindvoerder af.
Het hof overweegt daartoe dat in art. 358a Fw is bepaald dat de schone lei kan worden ontnomen, indien na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling is gebleken van feiten en omstandigheden die zich voordien hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 Fw. De schuldsaneringsregeling wordt van rechtswege beëindigd, zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
In dit geval is de slotuitdelingslijst nog niet verbindend geworden. Het hof oordeelt daarom dat zich geen situatie, zoals bedoeld in art. 358a Fw, voordoet en wijst het verzoek om beëindiging af.
Tegen deze uitspraak van het hof, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is door A-G de Bock in het belang der wet beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad
Het middel stelt aan de orde hoe moet worden omgegaan met een situatie waarin een poging tot benadeling van schuldeisers aan het licht komt in de periode tussen het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling (art. 349a Fw) en het van rechtswege eindigen van de schuldsaneringsregeling door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (art. 356 Fw). Deze beide momenten worden ook aangeduid als respectievelijk het materiële en het formele einde van de schuldsaneringsregeling.
De Hoge Raad overweegt dat bovenstaande periode kan worden onderscheiden in twee deelperioden: (i) de periode tussen het materiële einde van de schuldsaneringsregeling en de uitspraak van de rechtbank op de voet van art. 354 Fw en (ii) de periode tussen die uitspraak en het formele einde van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de onder (i) bedoelde periode overweegt de Hoge Raad dat de rechtbank bij zijn beslissing om al dan niet de schone lei te verlenen, rekening kan houden met de betrokken feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat een poging tot schuldeisersbenadeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast kan op de voet van art. 354 Fw de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling worden verzocht.
Dit laatste ligt anders ten aanzien van de onder (ii) bedoelde periode. De Hoge Raad overweegt:
“Heeft de rechtbank eenmaal uitspraak op de voet van art. 354 Fw gedaan, dan kan geen tussentijdse beëindiging meer worden verzocht. Het past niet in het stelsel van de wet om de schuldsaneringsregeling alsnog tussentijds te beëindigen nadat de rechtbank in een uitspraak als bedoeld in art. 354 Fw heeft geoordeeld dat de schone lei kan worden verleend. Een uitspraak als bedoeld in art. 354 Fw leidt – zodra deze kracht van gewijsde heeft – tot afwikkeling van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 356 lid 1 Fw. Indien er baten te verdelen zijn, vindt de verdeling plaats tussen preferente en concurrente schuldeisers in de verhouding 2:1 (art. 349 leden 2 en 3 Fw). Indien de schuldsaneringsregeling alsnog tussentijds zou worden beëindigd, zou de schuldenaar, indien er baten te verdelen zijn, in staat van faillissement komen te verkeren (art. 350 lid 5 Fw), met een verdeling volgens een andere rangorde tot gevolg. Een en ander zou afbreuk doen aan de belangen van concurrente schuldeisers, die met de uitspraak bedoeld in art. 354 Fw mochten rekenen op uitdeling overeenkomstig art. 349 leden 2 en 3 Fw.
Een ruime uitleg van art. 358a Fw ligt dan meer voor de hand. Materieel is immers sprake van de situatie waarvoor die bepaling is geschreven en toepassing ervan leidt niet tot een andere wijze van afwikkeling; deze leidt slechts ertoe dat het rechtsgevolg van art. 358 lid 1 Fw (de schone lei) niet intreedt. Deze oplossing verdient daarom de voorkeur.”
Hieruit volgt dat een verzoek als bedoeld in art. 358a lid 1 Fw ook kan worden gedaan in de periode nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat een schone lei kan worden verleend en voordat de schuldsaneringsregeling formeel is geëindigd en dus ook voordat de schone lei van kracht is geworden.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden. Omdat het gaat op een cassatieberoep in het belang der wet heeft die vernietiging geen nadelige gevolgen voor de betrokken partijen.