Schriftelijkheidsvereiste ook van toepassing op relatiebeding
HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364
Het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:653 lid 1 BW is ook van toepassing op het relatiebeding. Daarom geldt voor relatiebedingen ook de regel van het arrest HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384 ([P/O]), dat aan het schriftelijkheidsvereiste ook kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. De eisen van dit arrest dienen strikt te worden uitgelegd. Lees meer…
Toepassing van artikel 6:215 BW op een gemengde overeenkomst met huurelementen
HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405
Artikel 6:215 BW ziet op een geval dat een gemengde overeenkomst niet in twee of meer van elkaar onafhankelijke overeenkomsten kan worden gesplitst. Voor zover bepalingen, geldend voor de onderscheiden soorten overeenkomsten niet met elkaar te verenigen zijn, dient door uitleg van de gemengde overeenkomst te worden beoordeeld welke bepalingen in het concrete geval dienen te prevaleren. In een voorkomend geval kan dit ertoe leiden dat bepalingen van dwingend recht buiten toepassing moeten worden gelaten. Lees meer…
Zorginstituut heeft wel belang bij voeging in procedure over uitleg Zorgverzekeringswet; Staat niet
HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige – feitelijke of juridische – gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015/295 en HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534, NJ 2015/369). Gelet op zijn wettelijke taak, met name ten aanzien van de uitleg van de aard, inhoud en omvang van het verzekerd pakket, heeft het Zorginstituut belang bij voeging. Lees meer…
Een productie is niets zonder concrete verwijzing
HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404
De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept. Lees meer…
Benoeming vice-president Hoge Raad
Mr. C.A. Streefkerk is met ingang van 1 april 2017 benoemd tot vice-president van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden.
Bewijsvermoeden bij niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding
HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:161.
Wanneer een periodiek verrekenbeding niet is uitgevoerd, moet bij echtscheiding alsnog worden verrekend. Het alsdan aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend moest worden. Het afwijken van dit bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 BW moet worden gemotiveerd. Lees meer…
Drie lessen van de Hoge Raad over toerekening van schade (art. 6:98 BW)
HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:214 (Avi/Verweerster)
(1) Bij de toerekening van schade ex art. 6:98 BW kan ook een rol spelen wat naar objectief inzicht voorzienbaar of waarschijnlijk was. (2) De omstandigheid dat een contractspartij bij de tekortkoming waarvoor aansprakelijkheid bestaat, niet uit eigen belang heeft gehandeld, kan weliswaar mede van belang zijn voor de toerekeningsvraag, maar kan niet op zichzelf ertoe leiden dat slechts een deel van de veroorzaakte schade is aan te merken als een toerekenbaar gevolg van de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat. (3) Voor een aanspraak op wettelijke rente ex art. 6:119 BW doet niet ter zake of die wettelijke rente al dan niet kan worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Lees meer…
Het bezitsvereiste en verkrijgende verjaring door een bezitter te kwader trouw
HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (Gemeente Heusden/Verweerders)
(1) Voor het in art. 3:105 BW bedoelde gevolg van voltooiing van de verjaringstermijn van art. 3:314 lid 2 BW is voldoende dat bij de niet-rechthebbende sprake is van bezit dat voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Het is niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk kennis had van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. (2) De bezitter te kwader trouw die door de werking van art. 3:105 BW eigenaar is geworden, kan blootstaan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan hem heeft verloren. Lees meer…
Verlies aan arbeidsvermogen bij letselschade: bewijs hypothetische situatie zonder ongeval
HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273 (Eiser/De Goudse)
Conform vaste rechtspraak moet de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen na een ongeval worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verworven. Aan de benadeelde, op wie de stelplicht en bewijslast rusten, mogen in dit verband geen strenge eisen worden gesteld. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie moeten de goede en kwade kansen worden afgewogen, waarbij de feitenrechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft. Lees meer…
Uitleg pensioentoezegging
HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:139
De door het hof aan de pensioentoezegging gegeven uitleg, die uitgaat van “fiscaal rationeel handelen” van partijen, is hetzij in strijd met de CAO-norm, hetzij onbegrijpelijk in het licht van de tekst van de toezegging. Daaruit blijkt namelijk niet dat de pensioenaanspraak is beperkt tot de situatie dat de ondernemer zou overlijden na zijn pensioendatum en evenmin dat fiscale overwegingen een rol hebben gespeeld bij de toezegging. Lees meer…