Selecteer een pagina

Gebruiksvereiste bij erfvredebreuk

HR 26 februari 2015, ECLI:NL:HR:2016:345 (X c.s. / Staat)

Bij de beoordeling of voldaan is aan het bij erfvredebreuk geldende delictsbestanddeel “bij een ander in gebruik” (zoals opgenomen in art. 138 Sr) komt het erop aan of een ander dan de kraker in feitelijke zin enigerlei bezit of houderschap over het erf uitoefent. Hiervoor gelden niet dezelfde eisen als voor gebruik van een woning, zoals vereist voor huisvredebreuk. Lees meer…

Bekrachtiging van een dwangsomveroordeling op een andere rechtsgrond soms mogelijk

HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:268 (A/Basil)

1. Het staat de appelrechter vrij een in eerste aanleg uitgesproken veroordeling in hoger beroep te vervangen door eenzelfde veroordeling, berustend op een andere rechtsgrond, met handhaving van de datum van ingang waarvoor de eerste veroordeling gold, ook als daaraan een dwangsom is verbonden, mits de veroordeling op de nieuwe rechtsgrond niet meer of andere gedragingen bestrijkt dan de eerdere.
2. Met de beperkte bescherming van art. 19 lid 2 GModVo (het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel) is beoogd het gebruik te beletten van modellen die, beantwoordend aan de maatstaf van art. 10 lid 1 GModVo, zijn ontleend aan het ingeroepen model. Lees meer…

De aansprakelijkheid van advocatenmaatschap en haar maten i.g.v. één niet-appellerende maat

HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3637 (Opdrachtgeefster/Advocatenmaatschap c.s.)

Wanneer een advocatenmaatschap en haar maten in rechte aansprakelijk worden gehouden wegens een tekortkoming in de uitvoering van een opdracht en één van de maten geen hoger beroep instelt tegen deze veroordeling, dan staat de omvang van de verbintenis  van die maat jegens opdrachtgeefster vast. De overige aangesproken partijen (de maatschap en de resterende maten) behouden desalniettemin belang bij het instellen van een rechtsmiddel, teneinde de omvang van hun individuele hoofdelijke verbintenis jegens de opdrachtgeefster  in hoger beroep te betwisten. Lees meer…

Overzicht recente prejudiciële vragen

Het overzicht van lopende prejudiciële procedures bij de Hoge Raad vermeldt vier nieuwe zaken waarin ingevolge art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) de verhouding tussen ongerechtvaardigde verrijking en art. 37 lid 1 Fw, (2) de al dan niet aanwezige speciale rechtsgang voor rechtsbijstandverleners op grond van art. 38 lid 4 Wrb, (3) de staatsimmuniteit van executie en de presumptie van gebruik voor publieke doeleinden en (4) het griffierecht in een aanvraag van het faillissement van een vennootschap onder firma èn haar vennoten. Lees meer…

Ambtshalve toetsing, het door de grieven ontsloten gebied en de grenzen van de rechtsstrijd

HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340 (X / Stichting Trudo)

Nu eiser in hoger beroep een beroep deed op matiging van de contractuele boete en aldus is opgekomen tegen de toewijzing van de gevorderde boete, had het hof – ondanks het ontbreken van een grief tegen het ambtshalve oordeel van de kantonrechter dat het boetebeding niet oneerlijk was in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13/EEG) – ambtshalve het boetebeding (opnieuw) moeten toetsen aan de bepalingen van de Richtlijn. Lees meer…

De appellabiliteit van de beslissing tot heropening voorlopig getuigenverhoor t.b.v. uitvoeren rogatoire commissie

HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:344 (Lidl/Achmea)

De beslissing tot heropening van een voorlopig getuigenverhoor in verband met het horen van getuigen in het buitenland door middel van een rogatoire commissie, wordt bestreken door het appelverbod van art. 188 lid 2 Rv. De omstandigheid dat tegen de toe- of afwijzing van een verzoek tot het gelasten van een rogatoire commissie wel een rechtsmiddel openstaat, doet hieraan niet af. Lees meer…

Verjaring onder oud verzekeringsrecht: eisen art. 7:942 (oud) BW gelden ook voor tweede of latere afwijzing door verzekeraar

HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:335 (X/ASR Schadeverzekering N.V.)

Het tot 1 juli 2010 geldende art. 7:942 lid 2 (oud) BW moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een tweede (of volgende) schriftelijke aanspraak van de tot uitkering gerechtigde, na een eerdere afwijzing door de verzekeraar, slechts dan een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen indien de verzekeraar opnieuw bij aangetekende brief ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen, onder de eveneens ondubbelzinnige vermelding van het in lid 3 vermelde rechtsgevolg. Dit rechtsgevolg houdt in dat de rechtsvordering in geval van afwijzing door verloop van zes maanden verjaart.  Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl