Selecteer een pagina
Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1522 (Al Rafidain Bank/Solvochem-Holland)

Uit de acceptatie van de getrokken wissels kon het hof afleiden dat de bank deze in overeenstemming achtte met de voorwaarden van het documentairkrediet en de verschuldigdheid van de bedragen onder het accreditief heeft erkend. Het oordeel van het hof dat in de verhouding tussen een bank en een begunstigde uit hoofde van documentair accreditief de openende bank geldt als de partij die de kenmerkende prestatie verricht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV1523). Over de juistheid van toepassing van het Iraaks verjaringsrecht kan in cassatie niet worden geklaagd. Lees meer…

Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

Het toepasselijk recht op documentair krediet (1)

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1523 (Rasheed Bank/SolvochemHolland)

Van stilzwijgende rechtskeuze kan slechts sprake zijn als deze blijkt uit concrete omstandigheden die erop wijzen dat partijen deze keuze gewild hebben. Het oordeel van het hof dat in de verhouding tussen een bank en een begunstigde uit hoofde van documentair accreditief de openende bank geldt als de partij die de kenmerkende prestatie verricht in de zin van het commune IPR inzake het toepasselijk recht op overeenkomsten, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Lees meer…

Aanvangstijdstip van de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren

Aanvangstijdstip van de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784 (ASR/Achmea)

Op de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren (art. 6:10 lid 2 BW) is de verjaringstermijn van vijf jaar van art. 3:310 lid 1 BW van toepassing. Deze termijn gaat niet eerder lopen dan het moment waarop de regresvordering is ontstaan. Dit laatste is het geval zodra één van de hoofdelijk schuldenaren de vordering van de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Lees meer…

Verhuurkosten en niet redelijk voordeel in de zin van artikel 7:264 lid 1 BW

Verhuurkosten en niet redelijk voordeel in de zin van artikel 7:264 lid 1 BW

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1767 (St. Ymere/Bewonersvereniging Nellestein)

Indien tegen een door de verhuurder bedongen voordeel (zoals verhuurkosten) geen of een verwaarloosbare tegenprestatie staat, moet tot uitgangspunt worden genomen dat sprake is van een niet redelijk voordeel in de zin van art. 7:264 lid 1 BW. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanig niet redelijk voordeel kan als gezichtspunt in aanmerking worden genomen dat de verhuurder (een woningcorporatie) een specifieke taak vervult op het terrein van de volkshuisvesting, alsmede dat aan haar op de voet de van art. 11 Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) bepaalde werkzaamheden zijn opgedragen. Lees meer…

Instellen van ongegronde vordering tegen verzekeraar niet onrechtmatig

Instellen van ongegronde vordering tegen verzekeraar niet onrechtmatig

HR 6 april 2012,ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea)

Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Een verandering van eis is in cassatie niet mogelijk. Lees meer…

Schuld uit voorhuwelijks bankkrediet niet zonder meer verknocht

Schuld uit voorhuwelijks bankkrediet niet zonder meer verknocht

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749

Een schuld die is ontstaan door een bankkrediet dat aan een van de echtgenoten is verleend kan niet op deze enkele grond worden aangemerkt als een verknochte schuld, ook niet als deze is ontstaan voor het huwelijk van partijen en als aan de andere echtgenoot geen verantwoording is of wordt afgelegd van de besteding van de aldus verkregen financiële middelen. Het hof heeft echter een onbegrijpelijk oordeel gegeven voor zover het heeft overwogen dat in dit geval geen grond bestaat voor afwijking van de hoofdregel van verdeling bij helfte op grond van de redelijkheid en billijkheid.  Lees meer…

Schorsing van de verjaring van een CMR-schadevordering

Schorsing van de verjaring van een CMR-schadevordering

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2839

De verjaring van schadevordering waarop het CMR-verdrag van toepassing is wordt geschorst door een “schriftelijke vordering” als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Deze vordering dient een duidelijke aanzegging van aansprakelijkstelling te behelzen, maar behoeft het ontstaan en de omvang van de schade niet te specificeren. Lees meer…

Geen enquête naar beleid ASMI

Geen enquête naar beleid ASMI

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1435 (ASMI II)

Voor de ontvankelijkheid in cassatie van de verzoeker tot cassatie in een enquêteprocedure geldt niet (nog steeds of opnieuw) de kapitaalseis van art. 2:346 aanhef en onder b BW, waaraan voldaan moet zijn voor de ontvankelijkheid bij de OK. Wat de ontvankelijkheid in cassatie betreft, gaat het ingevolge art. 426 lid 1 Rv slechts erom of de verzoeker in de procedure voor de OK verschenen zijn. Na cassatie en verwijzing mogen – ter precisering, toelichting en correctie van reeds ingenomen standpunten – nieuwe stellingen worden ingenomen en producties overgelegd.  Lees meer…

Devolutieve werking en grievenstelsel; bewijswaardering en bewijslastverdeling

Devolutieve werking en grievenstelsel; bewijswaardering en bewijslastverdeling

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160

Als de appelrechter tot een andere, voor geïntimeerde ongunstiger waardering van het bewijs komt, dan moet de appelrechter – ook zonder daartoe strekkende incidentele grief– onderzoeken of de rechtbank van een juiste bewijslastverdeling is uitgegaan. In dit geval had de rechtbank echter een bindende eindbeslissing gegeven omtrent de consequenties van het al dan niet slagen in de bewijsopdracht. Nu geïntimeerde die eindbeslissing in het door haar ingestelde tussentijds beroep niet heeft bestreden, stond het de appelrechter niet meer vrij zich over de daaraan ten grondslag liggende bewijslastverdeling uit te laten.  Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl