HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3635

Wanneer partijen in hun echtscheidingsconvenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, kan de rechter de alimentatie slechts wijzigen indien vanwege gewijzigde omstandigheden ongewijzigde instandhouding daarvan niet kan worden gevergd. Deze inbreuk op de wijzigingsbevoegdheid van art. 1:401 lid 1 BW strekt echter niet verder dan ingevolge de afspraken tussen partijen gerechtvaardigd is. De gevolgen van een bewuste afwijking ten aanzien van specifieke punten dienen zich dan ook niet verder uit te strekken dan ten aanzien van die punten zelf.

Alimentatie-afspraken afwijkend van de wettelijke maatstaven

Ex-echtelieden plegen in hun echtscheidingsconvenant zelf afspraken te maken over de alimentatie. Vaak zullen zij bij de bepaling daarvan aansluiten zoeken bij de wettelijke maatstaven. Deze wettelijke maatstaven[1] bieden geen concrete handvatten, anders dan dat de contouren van de alimentatie gevormd worden door de behoefte van de alimentatiegerechtigden enerzijds en de draagkracht anderzijds.

Partijen kunnen echter bij convenant ook alimentatie-afspraken maken die afwijken van de wettelijke maatstaven. De vraag rijst dan hoe deze partijbedoeling doorwerkt in een verzoek tot wijziging van de alimentatie wegens gewijzigde omstandigheden (art. 1:401 lid 1 BW). Art. 1:401 BW bepaalt namelijk dat gewijzigde omstandigheden grond opleveren voor een wijziging van de alimentatie “wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen“. Bij het wijzigen van de alimentatie zal de rechter zich in beginsel opnieuw voegen naar de wettelijke maatstaven – en dus naar de balans tussen behoefte en draagkracht.

In zijn beschikking van HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 438 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag welke invloed uitgaat van het feit dat partijen bij de oorspronkelijke bepaling van de alimentatie juist bewust zijn afgeweken van die wettelijke maatstaven. De Hoge Raad zocht aansluiting bij het strenge wijzigingscriterium van art. 1:159 lid 3 BW. Deze bepaling ziet op wijziging van alimentatie, in weerwil van een tussen partijen geldend niet-wijzigingsbeding. Wijziging is in zo’n geval alleen mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden “dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.” De Hoge Raad oordeelde in 1987 dat deze maatstaf ook van toepassing is in een geval waarin partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De Hoge Raad voegde daar wel aan toe dat de rechter bij zijn oordeel of gewijzigde instandhouding kan worden gevergd, wel de nodige terughoudendheid moet betrachten. Met deze oproep tot terughoudendheid wordt recht gedaan aan de aan echtgenoten toekomende vrijheid om de financiële gevolgen van hun echtscheiding zelf te regelen.

Gedeeltelijke afwijking van wettelijke maatstaven

In geval van bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven zal de rechter dus slechts tot wijziging mogen overgaan als gewijzigde instandhouding redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Maar hoe werkt deze maatstaf door in een situatie waarin (1) partijen slechts op enkele onderdelen van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, maar voor het overige niet en (2) de gewijzigde omstandigheden waarop een beroep wordt gedaan geen verband houden met de afwijkende afspraken.

Die situatie is hier aan de orde. De man en de vrouw hebben in 2008 in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de alimentatie. Deze afspraken weken ten dele af van de wettelijke maatstaven. Zo hebben partijen onder meer bepaald dat de verdiencapaciteit van de vrouw, waaronder ook de toekomstige verdiencapaciteit, geen rol speelt bij de overeengekomen alimentatie. Verder blijkt uit het convenant dat de bonussen die de man ontvangt, alsmede de aflossing op schulden geen rol spelen bij de bepaling van de draagkracht van de man. Bovendien hebben partijen de mogelijkheid van fiscale aftrek van de partneralimentatie door de man buiten beschouwing gelaten.

Enkele jaren later heeft de man een verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend, zich beroepend op gewijzigde omstandigheden, te weten een nieuwe relatie en de geboorte van twee kinderen uit die relatie, alsmede verandering van werkkring.

Het hof kwam tot de conclusie dat hij niet tot wijziging van de alimentatie kon overgaan omdat de man niet had gesteld dat sprake was van gewijzigde omstandigheden die meebrachten dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mocht verwachten. Met dit oordeel paste het hof dus de strenge maatstaf het arrest uit 1987 toe.

Maar dat is te kort door de bocht, zo blijkt uit de beschikking van de Hoge Raad, omdat de gevolgen van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven ten aanzien van specifieke punten, zich niet verder behoren te doen uitstrekken dan ten aanzien van die punten zelf. Ter motivering van dit oordeel wijst de Hoge Raad op het volgende (3.6.2):

(1) de enkele omstandigheid dat partijen op specifieke punten zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven rechtvaardigt niet om aan te nemen dat zij ook ten aanzien van de overige punten bewust daarvan zijn afgeweken;

(2) toepassing van de wettelijke maatstaven leidt in beginsel tot een redelijk evenwicht tussen de rechten en plichten van partijen, hetgeen ervoor pleit de inbreuk op dit evenwicht en de gevolgen daarvan niet verder te doen uitstrekken dan partijen zijn overeengekomen;

(3) de beschikking uit 1987 heeft tot gevolg dat het wettelijke uitgangspunt van art. 1:401 lid 1 BW niet langer onverkort geld, maar met de rechterlijke wijzigingsbevoegdheid wordt het wezenlijke belang gediend dat een wijziging in omstandigheden kan worden verdisconteerd in de hoogte van het levensonderhoud. Daarom moet de door partijen overeengekomen inbreuk op die wijzigingsbevoegdheid niet ruimer worden uitgelegd dat op grond van de overeenkomst noodzakelijk is.

Tegenover deze argumenten legt het contra-argument (namelijk: dat een overeenkomst die inhoudt dat partijen op specifieke punten afwijken van de wettelijke maatstaven steeds en onvermijdelijk doorwerkt in de uiteindelijke hoogte van het verschuldigde levensonderhoud; rov. 3.6.1) te weinig gewicht in de schaal. Dit brengt de Hoge Raad tot de volgende overweging (3.7):

“Het hof heeft in de rov. 5.7 en 5.8 een aantal punten vermeld waarop partijen volgens het hof bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Het hof heeft evenwel niet vastgesteld dat dit ook het geval is ten aanzien van de in rov. 5.9 genoemde gewijzigde omstandigheden waarop de man zich heeft beroepen. Dit betekent dat de hiervoor in 3.3 vermelde klacht van onderdeel III doel treft.”

De zaak is verwezen naar hof Den Bosch ter verdere behandeling en beslissing.

 

[1] Het rapport Alimentatienormen geeft wel concrete richtlijnen, maar dit rapport is geen recht in de zin van art. 79 RO.

Cassatieblog.nl

Share This