HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3253

Het in art. 67 Fw toegekende recht van hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris komt uitsluitend toe aan diegenen die als ‘partij’ bij die beschikking kunnen worden aangemerkt. Dit zijn (i) diegene die het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan en (ii) diegene tot wie de beschikking is gericht. De omstandigheid dat het belang van een persoon direct betrokken is bij een beschikking, betekent nog niet dat de beschikking ook tot hem is gericht.

Achtergrond

In deze faillissementszaak gaat het om een verzoek van de curator aan de rechter-commissaris tot het verlenen van goedkeuring voor het aangaan van een vaststellingsovereenkomst (art. 104 Fw) met verweerder (een voormalig bestuurder van de gefailleerde vennootschappen). De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft tegen die beschikking op grond van art. 67 Fw hoger beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het verzoek alsnog toegewezen.

Cassatie

In cassatie klagen verzoekers (schuldeisers in de faillissementen) dat de rechtbank verweerder ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep en dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Verweerder heeft in cassatie de vraag opgeworpen of verzoekers ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.

De Hoge Raad gaat eerst in op de ontvankelijkheid van verzoekers en overweegt dat op grond van art. 426 lid 1 Rv tegen beschikkingen op rekest cassatieberoep kan worden ingesteld door degenen die in een van de vorige instanties zijn verschenen. Nu verzoekers in hoger beroep een verweerschrift hebben ingediend bij de rechtbank, zijn zij in die instantie verschenen en zijn zij dus ontvankelijk in hun cassatieberoep.

Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de klacht van verzoekers dat de rechtbank verweerder ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep. Zij klagen dat verweerder op grond van art. 67 Fw geen hoger beroep kon instellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris, omdat hij geen ‘partij’ is bij die beschikking. Bij de beoordeling van deze klacht stelt de Hoge Raad voorop dat op grond van art. 67 Fw tegen beschikkingen van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 104 Fw hoger beroep open staat. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 15 maart 2013, CB 2013-47) komt het in art. 67 Fw neergelegde recht van hoger beroep uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als ‘partij’ bij de beschikking. Dit zijn (i) degene die het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan (in deze zaak de curator) en (ii) degene tot wie de beschikking is gericht.

In geschil is of verweerder kan worden aangemerkt als degene tot wie het verzoek is gericht. Hoewel A-G mr. Rank-Berenschot van oordeel was dat dit wel het geval is, gaat de Hoge Raad daar niet in mee. De Hoge Raad overweegt dat de omstandigheid dat het belang van verweerder direct betrokken is bij de beschikking van de rechter-commissaris meebrengt dat verweerder als ‘belanghebbende’ in de zin van art. 67 lid 1 Fw het recht heeft om te worden gehoord (vgl. HR 6 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2764). De afwijzing van het verzoek (weigeren van het verlenen van toestemming tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst) brengt volgens de Hoge Raad op zichzelf geen aantasting van de rechtspositie van verweerder mee. Dat geldt zowel met betrekking tot zijn belang om verschoond te blijven van een procedure van de curator tegen hem (vgl. HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5694), als met betrekking tot zijn belang om een eenmaal aangespannen procedure te kunnen beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst met de curator.

Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat de rechter-commissaris zich, gelet op zijn taak toezicht te houden op het beheer en de vereffening van de failliete boedel, in de eerste plaats moet laten leiden door het belang van de boedel. Ook de in art. 67 Fw voorziene mogelijkheid van hoger beroep is naar het oordeel van de Hoge Raad gegeven om de bij het beheer van de boedel betrokken belangen te behartigen. De Hoge Raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerder niet kan worden aangemerkt als degene tot wie de beschikking is gericht. Verweerder heeft dan ook niet de bevoegdheid om op grond van art. 67 Fw als ‘partij’ hoger beroep in te stellen.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en doet de zaak zelf af door verweerder alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris.

Cassatieblog.nl

Share This