HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9953 (Mr. Barthel q.q./X c.s.)

De wetgever heeft met het opnemen van art. 15 lid 3 Fw beoogd een afzonderlijke bepaling op te nemen met betrekking tot de vaststelling van het salaris van de curator in geval van vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en heeft daarbij ervoor gekozen om voor dit geval een rechtsmiddelenverbod op te nemen. Tegen deze achtergrond kan niet worden aangenomen dat de curator een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een ex art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator.

Inleiding

Deze zaak betreft de vraag of de curator een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en zijn salaris.

Bij verstekvonnis van 26 juni 2012 is verweerder in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft daarbij verzoeker tot cassatie, mr. Barthel, als curator aangesteld. Het door verweerder tegen dit verstekvonnis gedane verzet is bij vonnis van 20 juli 2012 afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof het vonnis van 20 juli 2012 vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring alsnog afgewezen. Het Hof heeft het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator ex art. 15 lid 3 Fw vastgesteld op € 10.000, inclusief BTW.

Het geding in cassatie

In de cassatieprocedure stelt de curator (onder meer) de vraag aan de orde of hij een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en zijn salaris. Hij betoogt – onder verwijzing naar het bepaalde in art. 71 Fw – dat het rechtsmiddel van cassatie hem ook bij toepassing van art. 15 lid 3 Fw ten dienste staat.

Art. 15 lid 3 Fw luidt, voor zover van belang, als volgt:

“De rechter, die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en van het salaris des curators. Hij brengt dit bedrag ten laste van degene, die de faillietverklaring heeft aangevraagd, van de schuldenaar, of van beide in de door de rechter te bepalen verhouding. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.”

Art. 71 lid 1 Fw houdt in dat “Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid” het salaris van de curator in elk faillissement wordt vastgesteld door de rechtbank. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat ingeval het salaris van de curator op de voet van art. 71 Fw wordt vastgesteld, geen hoger beroep open, maar wel cassatieberoep (zie onder meer HR 3 juli 1989, NJ 1989/770). Volgens de curator brengt dit mee dat ook bij toepassing van art. 15 lid 3 Fw cassatieberoep openstaat, omdat anders een tegenstrijdigheid zou bestaan tussen art. 15 lid 3 en art. 71 lid 1 Fw.

Conclusie A-G Wuisman

A-G Wuisman gaat mee in dit betoog. In zijn conclusie geeft hij aan geen goede reden te zien waarom voor een beslissing over het salaris van de curator op de voet van art. 15 Fw zou moeten gelden dat daartegen voor de curator geen enkel rechtsmiddel (ook niet dat van cassatie) openstaat, terwijl hij tegen beslissingen over zijn salaris ex art. 71 Fw wél beroep in cassatie kan instellen:

“2.4 (…) Er spelen bij in het verband van artikel 15 Fw genomen beslissingen omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator niet algemeen zodanig bijzondere, afwijkende omstandigheden dat om die reden voor dat geval het uitsluiten van ieder rechtsmiddel valt te rechtvaardigen. In de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot de artikelen 15 en 71 Fw is voor genoemd verschil ook geen aanknopingspunt te vinden. In een en ander is aanleiding te vinden om de uitsluiting van ieder rechtsmiddel in lid 3 van artikel 15 Fw alleen te betrekken op de aldaar genoemde aanvrager van het faillissement en de schuldenaar. Doet men dat niet, dan ontstaat er tussen beslissingen omtrent het salaris van de curator op de voet van artikel 15 Fw en beslissingen omtrent het salaris van de curator op de voet van andere artikelen uit de Fw, zoals artikel 71 Fw, voor wat betreft het aanwenden van rechtsmiddelen door de curator een discrepantie waarvoor een goede grond ontbreekt. Het niet aanvaarden van dit resultaat verdient de voorkeur boven het slaafs volgen van de tekst van de wet.”

Gelet op het voorgaande, bestaat er volgens Wuisman geen aanleiding om het cassatieberoep van de curator niet-ontvankelijk te achten.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad is evenwel een ander oordeel toegedaan. Hij stelt in rov. 3.2.3 voorop dat art. 71 lid 1 Fw de salarisvaststelling bij de afwikkeling van het faillissement betreft (en art. 71 lid 2 Fw de salarisvaststelling in geval van een akkoord). Het gaat bij art. 71 Fw om een beschikking betreffende het beheer en de vereffening van de boedel als bedoeld in art. 85 Fw, terwijl art. 15 lid 3 betrekking heeft op de salarisvaststelling na vernietiging van het vonnis van faillietverklaring. Laatstgenoemd artikel ziet dus op kosten die zijn gemaakt gedurende de betrekkelijk korte periode waarin van een faillissement sprake was.

De Hoge Raad vervolgt met de overweging dat art. 15 lid 3 Fw in 1925 in de wet is gevoegd om te voorzien in een leemte die bestond, nu art. 71 Fw – gelet op de afdeling van de Faillissementswet waarin het artikel is geplaatst – niet van toepassing is bij vernietiging van het vonnis van faillietverklaring (Wet van 13 november 1925, Stb. 445). Bij voormelde wetswijziging is tevens in art. 71 lid 1 Fw de hiervoor geciteerde passage “Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid” opgenomen.

“3.2.3 (…) De wetgever heeft derhalve met het opnemen van art. 15 lid 3 Fw beoogd een afzonderlijke bepaling op te nemen met betrekking tot de vaststelling van het salaris van de curator in geval van vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en heeft daarbij ervoor gekozen om voor dit geval een rechtsmiddelenverbod op te nemen. Tegen deze achtergrond kan – anders dan het onderdeel betoogt – niet worden aangenomen dat de curator een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator.”

Nu de Hoge Raad van oordeel is dat de curator geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing, verklaart hij de curator niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This