HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1546
(i) Het instellen van verzet werkt in beginsel niet door in de verhouding tot de medegedaagden.
(ii) Door het verzet wordt de instantie heropend en voortgezet, maar uitsluitend tussen de oorspronkelijk eiser en de gedaagde die het verzet instelt.
(iii) Of en voor wie een rechtsmiddel openstaat en ten opzichte van welke partijen een rechtsmiddel en de daarop gedane uitspraak werking kunnen hebben, staat niet ter vrije bepaling van partijen. De daarvoor geldende regels zijn van openbare orde.
Achtergrond van de zaak
Deze zaak gaat over de vraag of het instellen van verzet doorwerkt in de verhouding tot medegedaagden die niet tegen het verstekvonnis in verzet zijn gekomen. In de onderhavige procedure heeft de voorzieningenrechter een verstekvonnis vernietigd en geoordeeld dat deze vernietiging ook de toewijzing van de vorderingen voor zover gericht tegen de medegedaagden moet raken. Het hof heeft dit verzetvonnis bekrachtigd.
Daarmee komen we op de tweede vraag die in deze zaak aan de orde komt. Als de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzetvonnis mede betrekking heeft op de medegedaagden die niet in verzet zijn gegaan tegen het verstekvonnis, had het hof het verzetvonnis dan in zoverre ambtshalve moeten vernietigen? Zijn deze procesrechtelijke regels, met andere woorden, van openbare orde?
Het ‘hybride’ karakter van het verzet
Algemeen wordt aangenomen dat het verzet een ‘hybride’ karakter heeft. Enerzijds leidt verzet ertoe dat het geding waarin verstek is verleend, op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet (het ‘voortzettingskarakter’). Anderzijds is verzet een rechtsmiddel, dat binnen een bepaalde termijn via een dagvaarding moet worden ingesteld. Het verstekvonnis is dus een eindvonnis, dat zijn rechtskracht behoudt zolang het niet is vernietigd (het ‘rechtsmiddelkarakter’).
In een arrest uit 1995 (Campina/Royal) heeft de Hoge Raad het ‘rechtsmiddelkarakter’ laten prevaleren. In die zaak ging het om de vraag wat het gevolg is van verval van instantie in de verzetprocedure. Komt daarmee alleen een einde aan de verzetprocedure, zodat het verstekvonnis kracht van gewijsde verkrijgt? Of vervalt daarmee de gehele instantie, en dus ook het daarin gewezen verstekvonnis?
In Campina/Royal oordeelde de Hoge Raad in eerstgenoemde zin. Nadien heeft de wetgever juist het ‘voortzettingskarakter’ van het verzet benadrukt. Sinds 1 januari 2002 is in art. 147 Rv uitdrukkelijk bepaald dat door het verzet de instantie wordt heropend en is in art. 148 Rv uitdrukkelijk bepaald dat door verval van instantie in verzet ook het verstekvonnis komt te vervallen.
Werkt het instellen van verzet door in de verhouding tot medegedaagden?
In deze zaak gaat het onder meer om de vraag of het instellen van verzet doorwerkt in de verhouding tot medegedaagden. Voor een bevestigende beantwoording pleit dat de zaak dan één geheel blijft en niet uiteenvalt in verschillende procedures. Tegen een bevestigende beantwoording pleit dat de niet-verschenen gedaagden zich niet bij het verstekvonnis kunnen neerleggen en tegen hun wil worden gebonden aan het verzetvonnis. Mogelijk hebben zij geen behoefte aan een heropening van de procedure, bijvoorbeeld omdat zij een schikking hebben bereikt met de oorspronkelijke eiser.
Bij de beantwoording van deze vraag is volgens de Hoge Raad van belang dat in dit geding sprake is van subjectieve cumulatie, zonder dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit betekent dat de vorderingen weliswaar gezamenlijk worden behandeld, maar dat de zaken tegen ieder van deze gedaagden hun processuele zelfstandigheid behouden. Het verstekvonnis bevat dan ook naar de inhoud daarvan zelfstandige uitspraken ten aanzien van ieder van de gedaagden (r.o. 3.3).
De Hoge Raad laat het ‘rechtsmiddelkarakter’ vervolgens prevaleren. Hij overweegt, kort samengevat, dat het verstekvonnis zijn kracht behoudt zolang niet door de eiser of een van de gedaagden een rechtsmiddel is ingesteld. Ook voor het rechtsmiddel verzet geldt volgens hem de regel dat een door een gedaagde ingesteld rechtsmiddel in beginsel niet doorwerkt in de verhouding tot zijn medegedaagden. Door het verzet wordt de met het verstekvonnis geëindigde instantie weliswaar heropend en voortgezet, maar, gelet op de processuele zelfstandigheid van ieder van de zaken en het rechtsmiddelkarakter van het verzet, uitsluitend tussen de oorspronkelijk eiser en de gedaagde die het verzet instelt (r.o. 3.4).
Zijn dit regels van openbare orde?
Het is de vraag of de hiervóór genoemde regels van openbare orde zijn. De Hoge Raad stelt het volgende voorop:
“3.2 Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke uitspraak – afgezien van het zeldzame geval van het geheel ontbreken van rechtskracht – niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. Of en voor wie een rechtsmiddel openstaat en ten opzichte van welke partijen een rechtsmiddel en de daarop gedane uitspraak werking kunnen hebben, staat niet ter vrije bepaling van partijen. De daarvoor geldende regels zijn van openbare orde. Zij moeten daarom door de rechter zonodig ambtshalve worden toegepast.”
Tegen deze achtergrond oordeelt de Hoge Raad dat de voorzieningenrechter heeft beslist in strijd met een regel van openbare orde (r.o. 3.4) en dat het hof dit, zo nodig ambtshalve, had moeten onderzoeken (r.o. 3.5).
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt het verzetvonnis van de voorzieningenrechter en het arrest van het hof, maar alleen voor zover gewezen tussen de oorspronkelijk eiser (de geopposeerde) en de gedaagden die geen verzet hebben ingesteld. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en begroot de kosten van de geopposeerde in het hoger beroep tegen deze gedaagden op nihil.
Deze uitkomst wijkt af van de conclusie van A-G Vlas. Hij liet het ‘voortzettingskarakter prevaleren en concludeerde dat het hof niet gehouden was het verzetvonnis ambtshalve te vernietigen.