HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:569, ECLI:NL:HR:2019:571, ECLI:NL:HR:2019:567
Uit de omstandigheid dat met partijen ter comparitie uitdrukkelijk is besproken of zij pleidooi wensen en zij daarvan op dat moment hebben afgezien, kan niet worden afgeleid dat de werknemer afstand heeft gedaan van het aan hem toekomende recht om bij de comparitie zijn stellingen toe te lichten ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen.
Deze zaak is inhoudelijk grotendeels gelijk aan de zaken ECLI:NL:HR:2019:571en ECLI:NL:HR:2019:567, waarin eveneens op 12 april 2019 door de Hoge Raad arrest is gewezen. In de kern ging het in deze uitspraken om het volgende: bij het hof is een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke schikking. Partijen hebben ter comparitie hun stellingen toegelicht en hebben daarbij verklaard af te zien van het recht op pleidooi. De comparitie is gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Na de comparitie van partijen is het eindarrest gewezen door de meervoudige kamer van het hof.
In cassatie klagen eisers dat de comparitie bij het hof heeft plaatsgevonden ten overstaan van een raadsheer-commissaris, terwijl het eindarrest is gewezen door een meervoudige kamer van het hof. De Hoge Raad acht de klacht van eiser gegrond en overweegt allereerst – met verwijzing naar eerdere uitspraken – als volgt:
“Indien een zaak meervoudig wordt beslist geldt als hoofdregel dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen (HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, rov. 3.4.2). Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld. (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264 en ECLI:NL:HR:2017:3259, rov. 3.5.1 en 3.6.3-3.6.4).”
De Hoge Raad wijst er vervolgens op dat niet blijkt dat aan eisers mededeling is gedaan dat zij kunnen verzoeken om een behandeling voor een meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. Ook het destijds geldende procesreglement voorzag niet in de mogelijkheid voor partijen om in een geval als dit om een meervoudige behandeling te verzoeken.
De Hoge Raad oordeelt dat uit de omstandigheid dat met partijen ter comparitie uitdrukkelijk is besproken of zij pleidooi wensen en dat zij daarvan op dat moment hebben afgezien, niet kan worden afgeleid dat zij daarmee afstand hebben gedaan van het aan hen toekomende recht om bij de comparitie stellingen toe te lichten ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. Die afstand kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat eiser na de comparitie niet om pleidooi heeft verzocht.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar een ander hof.