HR 30 november ECLI:NL:HR:2018:2216

Het in art. 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat het hof, nu het de eisvermeerdering van de oorspronkelijke eiseres toestond, appellant in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de vermeerderde eis.

Eiseres beperkt in eerste aanleg de hoogte van haar vordering om onder de kantonrechtersgrens te blijven. In appel is zij geïntimeerde; zij vermeerdert bij memorie van antwoord haar eis, neemt ook nieuwe stellingen in en legt producties over. Bij akte heeft de oorspronkelijk gedaagde zich tegen deze eisvermeerdering verzet, de geïntimeerde heeft hierop bij antwoordakte gereageerd.

Het hof bekrachtigt vervolgens het vonnis van de kantonrechter, en wijst de  vermeerderde eis toe.

Dit arrest houdt in cassatie geen stand wegens schending van hoor en wederhoor (art. 19 Rv), en wel om twee redenen: (i) het hof heeft appellant niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vermeerderde eis [wat iets anders is dan een uitlating over de eisvermeerdering], en (ii) het hof had niet mogen uitgaan van de juistheid van de stellingen van geïntimeerde die voor het eerst bij memorie van antwoord waren ingenomen, zonder appellant de gelegenheid te geven op die stellingen te reageren.

Volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This