HR 28 september 2018 ECLI:NL:HR:2018:1777

Het hoger beroep strekt niet uitsluitend tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Als het gaat om een vordering die ziet op de toekomst, dient de appelrechter als tweede feitelijke rechter steeds te beslissen met inachtneming van de normen, feiten en omstandigheden ten tijde van zijn beslissing

Deze zaak draait om een burengeschil. Er is een geschil ontstaan tussen de eisers in cassatie (hierna: “de bovenburen”) en hun onderburen, verweerders in cassatie (hierna: “de onderburen”) omtrent de voorkoming van onredelijke hinder door bepaalde vloerbedekking die niet voldoet aan de isolatienorm. De onderburen hebben een akoestisch onderzoek doen instellen en toen is gebleken dat de vloer van hun bovenburen niet voldeed aan de geldende isolatienorm. Zij hebben dan ook gevorderd dat de bovenburen worden veroordeeld een isolatiebestendige vloer aan te leggen. Van belang in cassatie is dat de bovenburen ter comparitie in eerste aanleg hebben erkend dat een artikel uit het concept van het huishoudelijk reglement op een vergadering van de VvE in 2012 is aangenomen; daaruit volgt dat een bepaalde geluidsnorm (toen) geldend was.

Het hof heeft in zijn tussenarrest overwogen dat de onderburen zich erop hebben beroepen dat de bovenburen hebben erkend dat de geluidsnorm (zoals hierboven vermeld) geldend was. De bovenburen zijn toen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Zij hebben aangevoerd dat in het huishoudelijk reglement van 2015 een nieuwe, minder strenge geluidsnorm is ingevoerd. Het hof heeft in zijn eindarrest geoordeeld dat de bovenburen geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die herroeping van de erkentenis (kunnen) inhouden en dat het debat over de toepasselijke norm daarmee is afgesloten. Tegen dat oordeel wordt in cassatie opgekomen.

In cassatie wordt, kort samengevat, geklaagd dat het hof heeft verzuimd het geschil te beoordelen op grondslag van de feiten van het moment van zijn beslissing en dat het hof daarom de devolutieve werking heeft miskend. Deze klachten (en de voortbouwende klachten) slagen.

Het hoger beroep strekt (behoudens indien de appellant zijn vordering daartoe uitdrukkelijk heeft beperkt) niet uitsluitend tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, waarbij de appelrechter heeft te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing (r.o. 3.3.2). De vorderingen van de onderburen hebben betrekking op toekomstig handelen van de bovenburen (het aanpassen van de vloerbedekking) en daarom diende het hof de juistheid te onderzoeken van de in hoger beroep nieuw betrokken stelling van de bovenburen. Hiermee sluit de Hoge Raad  aan bij het onderscheid dat A-G Hartlief in par. 3.13 van zijn conclusie maakt:

(i) bij vorderingen die zien op de toekomst dient de rechter steeds te beslissen naar de normen ten tijde van zijn beslissing en met inachtneming van de feiten en omstandigheden van dat moment (voor zover binnen de grenzen van de rechtsstrijd die geldt in het hoger beroep).

(ii) bij vorderingen die zien op het verleden zijn latere feiten of omstandigheden niet van belang. Nieuwe kennis of inzichten over de normen, feiten en omstandigheden kunnen wel gewicht in de schaal leggen.

Cassatieblog.nl

Share This