Alle berichten met de tag: BW art. 3:166


HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:24

De Hoge Raad oordeelt dat het hof te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van eiser, dan wel een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken. Voorts herhaalt de Hoge Raad dat voor een succesvol beroep op rechtsverwerking sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden, indien het recht alsnog geldend wordt gemaakt.

(meer…)

HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571

De wet kent geen specifieke regeling voor vergoedingsrechten van informeel samenlevenden in verband met vermogensverschuivingen tussen de vermogens van de informeel samenlevenden. In de situatie waarin informeel samenlevenden ongelijk hebben bijgedragen aan de financiering van een gemeenschappelijk goed, bijvoorbeeld wanneer één van de partners uit zijn eigen vermogen een woning heeft gefinancierd die hen gezamenlijk is gaan toebehoren, zal aan de hand van het algemene vermogensrecht beoordeeld moeten worden of een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden. (meer…)

HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707

De vermogensrechtelijke verhouding tussen informeel samenlevenden wordt niet bepaald door de regels die in de titels 6-8 van Boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen en deze regels lenen zich ook niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden. In een dergelijke verhouding moet aan de hand van het algemene verbintenissenrecht worden beoordeeld of de ene partner een vergoedingsrecht jegens de andere partner geldend kan maken. Een vergoedingsrecht kan (ook) in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 2 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. (meer…)

HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1297

Beschikking over een onverdeeld aandeel in een gedeelte van een gemeenschappelijk stuk grond is niet mogelijk zonder dat dit gedeelte door aanwijzing wordt geïndividualiseerd. Nu die aanwijzing in casu niet heeft plaatsgevonden, waren de mede-eigenaren niet bevoegd tot vervreemding van hun onverdeelde aandeel in het gedeelte van de gemeenschappelijke grond zonder instemming van alle deelgenoten. (meer…)

Cassatieblog.nl