Alle berichten met de tag: hoger beroep


HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3464

De gefailleerde heeft een rechtens te respecteren belang bij zijn beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris om schuldvorderingen die niet op de voet van art. 110 Fw door de schuldeisers ter verificatie zijn ingediend, toch tot de verificatie toe te laten. De gefailleerde dient in zoverre als “partij” bij deze beschikking van de rechter-commissaris te worden beschouwd en kan daarom in zijn daartegen gerichte beroep worden ontvangen. Schuldeisers moeten zelf de schuldvorderingen bij de curator indienen waarvan zij verificatie wensen. (meer…)

HR 15 maart 2013, LJN BY4555, BY4558, BY4559

Hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris komt op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als partij bij die beschikkingen. Dit zijn (i) degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en (ii) degene tot wie die beschikking is gericht. Indien de curator op grond van art. 28 lid 2 Fw de positie van de gefailleerde in een lopende procedure heeft overgenomen, komt de gefailleerde buiten het geding te staan. Met dit stelsel is niet verenigbaar dat een gefailleerde als partij in de zin van art. 67 Fw zou kunnen opkomen tegen een beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 104 Fw, houdende de goedkeuring van een door de curator te treffen schikking die mede strekt tot beëindiging van die procedure. (meer…)

HR 15 februari 2013, LJN BY7632

Art. 351 lid 1 Fw kent het recht op hoger beroep tegen het in art. 350 Fw bedoelde vonnis uitsluitend toe aan de schuldenaar, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en aan hem “die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan”, ingeval die beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is. Aan belanghebbenden is het recht van hoger beroep niet toegekend. Verweerster valt, nu zij het inleidend verzoek in haar hoedanigheid van bewindvoerder heeft gedaan en zij ten tijde van het instellen van het hoger beroep die hoedanigheid niet meer had, niet aan te merken als degene “die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan” in de zin van art. 351 lid 1 Fw. (meer…)

Cassatieblog.nl