Alle berichten met de tag: verjaring


HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784 (ASR/Achmea)

Op de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren (art. 6:10 lid 2 BW) is de verjaringstermijn van vijf jaar van art. 3:310 lid 1 BW van toepassing. Deze termijn gaat niet eerder lopen dan het moment waarop de regresvordering is ontstaan. Dit laatste is het geval zodra één van de hoofdelijk schuldenaren de vordering van de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. (meer…)

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2839

De verjaring van schadevordering waarop het CMR-verdrag van toepassing is wordt geschorst door een “schriftelijke vordering” als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Deze vordering dient een duidelijke aanzegging van aansprakelijkstelling te behelzen, maar behoeft het ontstaan en de omvang van de schade niet te specificeren. (meer…)

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2719

Een rechtsbijstandsverlener dient zijn cliënt te wijzen op de toepasselijkheid van de korte verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW, en op de mogelijkheid van stuiting van die termijn. Het oordeel van het hof dat de rechtsbijstandsverlener in casu vrijuit moest gaan, omdat de cliënt reeds had besloten de zaak te laten rusten, is niet begrijpelijk dan wel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de cliënt de vordering evenmin tijdig zou hebben gestuit indien deze zou zijn gewezen op de verjaringstermijn, noch dat de rechtsbijstandsverlener ervan mocht uitgaan dat de cliënt van stuiting wilde afzien.  (meer…)

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8462

Pensioenaanspraken op grond van deelnemerschap in het Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) vloeien zelfstandig en rechtstreeks voort uit het Pensioenreglement. Als voldaan is aan de in dat reglement neergelegde voorwaarden, is het ontstaan van pensioenaanspraken niet (ook nog) afhankelijk van een daartoe strekkende handeling van (het bestuur van) BPF. Van verjaring op de voet van art. 3:307 BW kan daarom geen sprake zijn. (meer…)

HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6591

Vordering uit omzetting niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding in finaal verrekenbeding ex art. 1:141 BW ontstaat in beginsel op tijdstip van indiening verzoek tot echtscheiding en is vanaf dat moment opeisbaar in zin van art. 6:81 BW. Als huwelijkse voorwaarden een termijn bevatten voor nakoming van de periodieke verrekenplicht, treedt het verzuim terzake niet nakoming van de vordering ex art. 1:141 lid 1 BW op grond van art. 6:83 sub a BW aanstonds in. Tijdstip indiening verzoek tot echtscheiding is ook tijdstip waarop verjaringstermijn ex art. 3:313 BW gaat lopen. De Hoge Raad komt in zoverre terug van zijn uitspraak van 6 december 2002,  ECLI:NL:HR:2002:AE9241. (meer…)

Cassatieblog.nl