Selecteer een pagina

HR 14 april 2017 ECLI:NL:HR:2017:690

Klaagster is ingevolge een voorlopige machtiging opgenomen geweest in psychiatrisch ziekenhuis en heeft daar op 26 mei 2016 een meldingsformulier dwangbehandeling als bedoeld in art. 40a Wet Bopz overhandigd gekregen. Hierin is haar dwangbehandeling door middel van anti-psychotische medicatie aangezegd met startdatum 1 juni 2016. Het formulier vermeldt geen einddatum.

Klaagster heeft een klacht over (onder meer ) de beslissing tot dwangbehandeling ingediend bij de klachtencommissie van de stichting. De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard. Klaagster heeft de klacht over de dwangbehandeling op voet van art. 41a Wet Bopz voorgelegd aan de rechtbank en verzocht haar klacht alsnog gegrond te verklaren met vernietiging van de beslissing tot dwangbehandeling en toekenning van schadevergoeding.

Het middel bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat klaagster niet in haar belangen is geschaad door het aan de kennisgeving klevende gebrek dat daarin niet de einddatum van de dwangbehandeling is vermeld. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel slaagt met verwijzing naar HR 14 oktober 2016 ECLI:NL:HR:2016:2370 (besproken in CB 2016-164). In genoemde beschikking  overwoog de Hoge Raad onder meer:

“3.3.3. in het art. 38c lid 2 Wet Bopz opgenomen vereiste dat de termijn van een dwangbehandeling als bedoeld in art., 38 c lid 1, aanhef en onder a, Wet Bopz, ‘zo kort mogelijk’ is, ligt besloten dat de arts die de beslissing tot dwangbehandeling neemt, een zorgvuldige afweging makt, ook ten aanzien van de duur van die behandeling.  Art. 38c lid 2 Wet Bopz strekt mede ertoe te voorkomen dat de patiënt in onzekerheid verkeert omtrent de door de behandelaar voorgenomen duur van de dwangbehandeling. De patiënt heeft derhalve belang erbij dat die duur wordt vermeld in de schriftelijke kennisgeving van de voorgenomen behandeling.”

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wordt de onzekerheid die ontstaat indien geen einddatum in de kennisgeving is vermeld volgens de Hoge Raad niet weggenomen door de omstandigheid dat dwangbehandeling ingevolge de wet niet langer dan drie maanden kan duren. De rechtbank had de daarop betrekking hebbende klacht van klaagster dan ook gegrond moeten verklaren. Nu de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding geheel voortbouwt op het onjuist bevonden oordeel dat de klacht ongegrond is, wordt de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

Cassatieblog.nl

Share This