HR 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1164
Goede trouw in de zin van art. 15 WAM ontbreekt ook als de aansprakelijke persoon goede reden had om te twijfelen over de vraag of zijn aansprakelijkheid door verzekering was gedekt.
Feiten en achtergrond
Verweerder heeft in 2014 onder invloed van alcohol een auto bestuurd en een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij een inzittende letsel heeft opgelopen. De auto was de eigendom van de ouders van verweerder.
Voor de auto was bij Univé een verzekering afgesloten in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM). In de polis was onder meer bepaald dat schade niet is verzekerd als de bestuurder niet had mogen rijden, bijvoorbeeld omdat hij alcohol, medicijnen of drugs heeft gebruikt.
Univé heeft een bedrag van € 105.000 als schadevergoeding aan de inzittende betaald. Zij heeft aangekondigd het bedrag op verweerder te willen verhalen, omdat de schade het gevolg is van het feit dat verweerder onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt.
In dit geding vordert Univé veroordeling van verweerder tot betaling van € 25.000. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd.
De Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de vraag of Univé op grond van art. 15 lid 1 WAM verhaal kan nemen op verweerder voor de vergoeding die zij heeft betaald aan de inzittende van de auto. In dit artikel is het volgende bepaald:
“De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”
Het begrip ‘goede trouw’ in deze bepaling is op dezelfde wijze te begrijpen als in art. 3:11 BW, zo vervolgt de Hoge Raad. Hieruit volgt dat goede trouw niet alleen ontbreekt als de aansprakelijke persoon wist dat zijn aansprakelijkheid niet door een verzekering was gedekt, maar ook als hij dat in de gegeven omstandigheden behoorde te weten. Van dit laatste is ook sprake als de aansprakelijke persoon goede reden had om te twijfelen of zijn aansprakelijkheid door een verzekering werd gedekt.
Het hof heeft, aldus de Hoge Raad, uit de gang van zaken rond het ongeval afgeleid dat verweerder besefte dat het in de staat waarin hij verkeerde (zeer) onverstandig, niet toegestaan en (mogelijk) strafbaar was om in de auto te gaan rijden. Verder heeft het hof onbestreden vastgesteld dat het (kennelijk: ook in 2014) een feit van algemene bekendheid was dat:
(i) het gevaarlijk is om in een auto te gaan rijden met te veel alcohol op;
(ii) dit strafrechtelijke consequenties kan hebben;
(iii) iemand die schade lijdt als gevolg van een aanrijding door een bestuurder die onder invloed is van alcohol niet met de schade blijft zitten;
(iv) verzekeraars in verzekeringsvoorwaarden uitsluitingen opnemen.
Het hof heeft zijn oordeel dat goede trouw bij verweerder niet ontbrak, erop gebaseerd dat het geen feit van algemene bekendheid is dat rijden onder invloed zeer wel van dekking kan zijn uitgesloten. Volgens de Hoge Raad heeft het hof hiermee hetzij miskend dat goede trouw ook ontbreekt als verweerder goede reden had te twijfelen over de vraag of zijn aansprakelijkheid door verzekering was gedekt, hetzij zijn oordeel in het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet begrijpelijk gemotiveerd.
Afdoening
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het hof Den Haag. Deze afdoening is conform de conclusie van A-G Hartlief.