HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:426
In deze zaak ligt de vraag voor of de wachtdienst van een groep ambulancemedewerkers kwalificeert als arbeidstijd of rusttijd. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de Arbeidstijdenrichtlijn. De Hoge Raad bespreekt deze Richtlijn en de uitleg die de Europese rechter daaraan geeft.
Achtergrond
UAZ onderhoudt een ambulancedienst in Noord-Nederland, waaronder op Vlieland, Terschelling en Schiermonnikoog. Er zijn ongeveer 120 mensen bij UAZ in de zogenoemde Waddenpool in dienst. Dit betreft medewerkers die ook werkzaamheden moeten doen op genoemde Waddeneilanden.
De ambulancedienst kent een 24/7-beschikbaarheid en -bereikbaarheid. Daarbij geldt een landelijke (plan)norm, die erop neerkomt dat een ambulance bij spoed in 92,4% van de gevallen binnen 15 minuten ter plekke aanwezig moet zijn. Ambulancepersoneel op de Waddeneilanden mogen de 24-uursdiensten thuis doorbrengen. Zodra de ‘pieper’ gaat, moeten zij in actie komen en binnen twee minuten in de ambulance zijn. Halen zij die streeftijd niet, dan wordt van hen een toelichting gevraagd.
Volgens UAZ gaat het hier om rusttijd. De werknemers vinden van niet. Zij stellen continu paraat te staan en daarom hun tijd niet vrij te kunnen besteden. De werknemers wenden zich tot de kantonrechter. Zij vragen om een verklaring voor recht dat de aan de werknemers opgedragen 24-uursdiensten op de Waddeneilanden hebben te gelden als arbeidstijd en om een veroordeling van UAZ om aan de werknemers vanaf 1 juli 2020 te betalen al wat tijdens een dienst van 24 uur minder wordt betaald dan waartoe de cao verplicht. De werknemers voeren in dit kader aan dat de hun opgelegde diensten 24-uursdiensten moeten worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van Richtlijn 2003/88/EG (hierna: “de Arbeidstijdenrichtlijn”).
De kantonrechter wijst deze vorderingen toe. Het hof wijst de vorderingen echter af. Tegen die afwijzing komen de werknemers in cassatie op. Met succes.
Wat is ‘arbeidstijd’?
De Arbeidstijdenrichtlijn kent de begrippen ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’. Arbeidstijd is de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken. Rusttijd is de tijd die geen arbeidstijd is.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: “HvJEU”) heeft uitleg gegeven aan deze begrippen. De Hoge Raad destilleert uit deze rechtspraak dat een periode waarin de werknemer niet daadwerkelijk activiteiten uitoefent voor zijn werkgever, niet noodzakelijk rusttijd vormt. Onder omstandigheden kan ook een periode waarin de werknemer niet verplicht is om op zijn werkplek te blijven, maar waarin hij wel permanent bereikbaar moet zijn voor zijn werkgever (een wachtdienst met permanente bereikbaarheid), als arbeidstijd worden aangemerkt. Dat is, zo vervolgt de Hoge Raad, het geval:
“(…) wanneer uit een totaalbeoordeling van alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verplichtingen die de werknemer worden opgelegd, van dien aard zijn dat zij een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens die wachttijd de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrij in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden.”
Het HvJEU heeft handvatten gegeven voor de beoordeling of de verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd van dien aard zijn dat zijn wachtdienst met permanente bereikbaarheid als arbeidstijd moet worden aangemerkt. De Hoge Raad geeft die handvatten als volgt weer:
“Daarbij moet, aldus het HvJEU, in het bijzonder rekening worden gehouden met 1) de tijd waarover de werknemer tijdens de wachtdienst beschikt om zijn beroepsactiviteiten te hervatten vanaf het moment dat de werkgever hierom verzoekt (hierna: de reactietijd), en, in voorkomend geval, 2) het gemiddeld aantal interventies dat de werknemer tijdens de wachtdienst daadwerkelijk moet uitvoeren (hierna: het gemiddeld aantal interventies).”
Uit de rechtspraak van het HvJEU leidt de Hoge Raad vervolgens af dat indien de reactietijd – rekening houdend met andere verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd of met faciliteiten die hem worden geboden bij de wachtdienst – in het concrete geval een zodanige impact heeft dat de werknemer objectief en aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens zijn wachtdienstperioden zijn tijd vrij in te vullen, die perioden in principe integraal als arbeidstijd moeten worden beschouwd. Een laag gemiddeld aantal interventies kan daaraan dan niet afdoen, zelfs niet als de werknemer zelden moet interveniëren.
Cassatie
Tegen de achtergrond van het voorgaande beoordeelt de Hoge Raad de cassatieklachten. Deze klachten slagen. Het hof heeft niet kenbaar beoordeeld welke impact de zeer korte reactietijd (van twee minuten) als zodanig heeft op de mogelijkheden van de werknemers om tijdens hun diensten hun tijd vrij in te vullen. Het hof had dat wel moeten doen en kon de hiertoe strekkende stellingen van de werknemers niet verwerpen op de grond dat de frequentie van de oproepen laag is.
Verder slaagt de klacht tegen het oordeel van het hof dat de door de werknemers ervaren ‘pieperdruk’ – de wetenschap dat zij tijdens een bereikbaarheidsdienst kunnen worden opgepiept – in wezen een subjectieve beleving van de werknemers is, hetgeen als onvoldoende geobjectiveerd niet doorslaggevend is bij de vraag of de impact van een bereikbaarheidsdienst zodanig aanzienlijk is op invulling van de vrije tijd dat gesproken moet worden van arbeidstijd. De Hoge Raad wijst in dit kader op rechtspraak van het HvJEU, waaruit blijkt dat de onvoorspelbaarheid van de oproepen een bijkomend beperkend effect kan hebben op de mogelijkheid waarover de werknemer beschikt om zijn tijd vrijelijk te beheren, omdat de uit die onvoorspelbaarheid voortvloeiende onzekerheid tot gevolg kan hebben dat de werknemer in een permanente staat van paraatheid verkeert. Tegen die achtergrond is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd.
Voorts slaagt nog een motiveringsklacht en ook een appelprocesrechtelijke klacht, over de temporele omvang van de vordering in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst naar een ander hof. Advocaat-Generaal Drijber interpreteerde de rechtspraak van het HvJEU anders. Hij concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.