Alle berichten van: Maarten Jansen


HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:773

De Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen over schadevergoeding bij beëindiging dan wel ontbinding van een effectenleaseovereenkomst wegens wanbetaling van een lessee en concludeert dat art. 6 van de door Dexia gehanteerde Bijzondere voorwaarden een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG voor zover het betrekking heeft op de rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging nog toekomstig waren.

(meer…)

HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:484 (Hanzevast/G4)

(1) De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand dat de bestuurder van een projectvennootschap, die op onjuiste gronden een koopovereenkomst heeft ontbonden, aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade; (2) het hof had de vrijheid in een geval als het onderhavige de schade abstract te begroten met analoge toepassing van art. 7:36 BW. (meer…)

HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:546 (SNS c.s./curatoren)

Verzet schuldeisers bij intrekking 403-verklaring. 1. In een geval waarin bij één beschikking in meerdere verzetprocedures uitspraak is gedaan, kan bij één verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend; 2. De rechter dient, in een geval waarin het bestaan en de omvang van de vordering zijn betwist, het verzet gegrond te verklaren, tenzij en voor zover hij de vordering onmiskenbaar ongegrond acht. Aan dat oordeel zijn slechts beperkte motiveringseisen te stellen. (meer…)

HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:462

Het bevel tot aftrek van voorarrest (art. 27 lid 1 Sr) ziet ook op de gevangenisstraf ten aanzien waarvan de rechter met toepassing van art. 14a Sr heeft bepaald dat die straf of een gedeelte daarvan onder voorwaarden niet zal worden tenuitvoergelegd. Indien de duur van het voorarrest langer is dan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de straf en de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel wordt bevolen, dient het voorarrest op dat voorwaardelijk deel in mindering te worden gebracht. (meer…)

HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275

Art. 2:11 BW is van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder van een andere rechtspersoon aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op art. 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook aan die bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (meer…)

Cassatieblog.nl