Dossier: Goederenrecht


HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:395

(1) Nu niet vaststaat wat de gewoonte ter plaatse is, heeft het hof met inachtneming van het huidige goederenrechtelijke systeem en de daadwerkelijke uitoefening van het recht van de Dertiende Penning gedurende de afgelopen jaren kunnen oordelen dat deze eerst bij eigendomsovergang was verschuldigd. (2) Het is in het algemeen niet onrechtmatig om, ter vermijding van een niet gewenst gevolg van een rechtshandeling, een andere, al dan niet deels daarmee overeenstemmende rechtshandeling te verrichten, waaraan dat gevolg niet is verbonden. (meer…)

HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460 (mr. Snippers q.q./Rabobank)

(1) Afstand van een bij de overdracht van een zaak voorbehouden eigendom wordt gedaan door een daartoe strekkende overeenkomst met de wederpartij. (2) Voor bekrachtiging ex art. 3:58 BW is voldoende dat de onmiddellijk belanghebbenden zich niet – in het tijdvak tussen het verrichten van de rechtshandeling en de vervulling van een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste – op de nietigheid van de handeling hebben beroepen of zich hebben gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van de desbetreffende rechtshandeling. (meer…)

HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3463 (eiseressen / Delta Lloyd)

Een beroep op verjaring van een aan een pandrecht onderliggende vordering kan onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het komt daarbij aan op een waardering van alle omstandigheden van het geval in het licht van de aard en de strekking van art. 3:323 BW. (meer…)

HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3071 (SBOH c.s./Hoogheemraadschap van Rijnland)

De mogelijkheid tot onteigening van een erfpacht- of opstalrecht op grond van art. 4 Ow staat niet in de weg aan de mogelijkheid van opzegging van dat recht door de overheid als grondeigenaar op grond van art. 5:87 lid 3 en 5:104 lid 2 BW. (meer…)

HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:896 (Ontvanger/Horeca Holding c.s.)

Voor zover de curator op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht die strekken tot beheer en vereffening van de failliete boedel als bedoeld in art. 68 Fw, dient tot uitgangspunt dat niet reeds op die enkele grond sprake is van bodem van de belastingschuldige in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. Voor zover de curator echter op het perceel van de belastingschuldige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf als bedoeld in art. 98 Fw, brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem in de zin van art. 22 lid 3 Iw 1990. (meer…)

HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface Finance Gmbh / Intergamma B.V.)

Een contractueel cessieverbod als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW leidt tot onoverdraagbaarheid van de vordering (vgl. HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168). Bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten geldt echter als uitgangspunt dat zo’n beding geacht wordt uitsluitend verbintenisrechtelijke werking te hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. (meer…)

Cassatieblog.nl