Dossier: Huwelijksvermogensrecht

Huwelijksvermogensrecht


HR 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:481

Een echtgenoot is niet zonder meer niet-ontvankelijk wanneer zijn of haar verzoek tot echtscheiding pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen aan de andere echtgenoot is betekend.  (meer…)

HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1922

De bewijsvermoedens van art. 1:136 lid 2 BW en art. 1:141 lid 3 BW brengen mee dat de tot verrekening gerechtigde echtgenoot in beginsel kan volstaan met stellen en aannemelijk maken dat de andere echtgenoot bij het einde van het huwelijk bepaalde vermogensbestanddelen heeft. Het ligt dan op de weg van de andere echtgenoot om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen of bepaalde bestandsdelen daarvan niet gevormd is uit wat verrekend had moeten worden. Daartoe mag van die echtgenoot worden verwacht dat hij aanvoert hoe de vermogensbestanddelen in kwestie zijn gefinancierd of verkregen en dat hij zo nodig bescheiden overlegt die dit afdoende onderbouwen. (meer…)

HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1721

Bepalingen uit buitenlandse huwelijkse voorwaarden die huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken afhankelijk stellen van welke echtgenoot het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend of van welke echtgenoot schuld heeft aan de echtscheiding, kunnen kennelijk onverenigbaar zijn met de Nederlandse openbare orde. Het antwoord op de vraag of een bepaling buiten toepassing moet blijven, hangt af van de omstandigheden van het concrete geval, en in het bijzonder van de mate van betrokkenheid van Nederland bij het geval.

(meer…)

HR 15 oktober 2021 ECLI:NL:HR:2021:1527

Door een Dozy-clausule wordt een echtgenoot meteen schuldenaar van schulden van de andere echtgenoot die voor de ontbinding van hun huwelijksgemeenschap op het gemeenschappelijke vermogen konden worden verhaald. (meer…)

HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1631

Op grond van art. 1:141 lid 3 BW wordt het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Wie stelt dat het gaat om privévermogen, moet dit vermoeden weerleggen. (meer…)

HR 15 mei 2020 ECLI:NL:HR:2020:885

 De omstandigheid dat de Ontvanger bij toepassing van Roemeens huwelijksvermogensrecht wordt bemoeilijkt in de uitoefening van zijn invorderingstaak respectievelijk dat hij zich vervolgens slechts kan verhalen op hetgeen de belastingplichtige bij de verdeling op grond van Roemeens huwelijksvermogensrecht wordt toebedeeld, raakt niet aan fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. (meer…)

Cassatieblog.nl