Dossier: Personen- en familierecht


HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1970

Art. 1:159 lid 2 BW moet aldus worden uitgelegd dat een niet-wijzigingsbeding in een echtscheidingsconvenant van rechtswege vervalt indien het echtscheidingsverzoek niet binnen drie maanden na het aangaan van dat convenant is ingediend. De rechter dient deze bepaling ambtshalve toe te passen. Niet van belang is (dus) of het beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. (meer…)

HR 31 mei 2013, LJN BZ5422

Indien bij een verzoek om een voorlopige machtiging tot opneming van een jeugdige in een gesloten inrichting een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper ontbreekt, dient de rechter zich ervan te vergewissen dat de onmogelijkheid daartoe haar oorzaak daarin vindt dat deze de voor zijn oordeelsvorming benodigde informatie over de jeugdige niet (tijdig) heeft kunnen verkrijgen. Daarbij gaat het niet alleen erom dat persoonlijk onderzoek van de jeugdige feitelijk onmogelijk is geweest, maar ook dat ander onderzoek onmogelijk is geweest. De rechter zal zijn beslissing dienaangaande dienen te motiveren. (meer…)

HR 17 mei 2013, LJN CA0356

Het oordeel van de rechter omtrent de vraag of de partneralimentatie moet komen te vervallen wegens wangedrag van de vrouw tijdens de verbreking van de relatie is niet vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Aan dit oordeel komt in een wijzigingsprocedure in beginsel gezag van gewijsde toe. Omdat het evenwel een niet-dragende beslissing betreft, heeft de beslissing in dit geval geen gezag van gewijsde (vgl. HR 20 januari 1984, NJ 1987, 295). (meer…)

HR 17 mei 2013, LJN BZ3641

Het strookt met de in art. 1:200 BW voorziene beperking van de kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de ontkenning van het vaderschap te zijn betrokken, om de buiten deze kring vallende personen niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv in verbinding met art. 1:200 BW. (meer…)

HR 26 april 2013, LJN BZ0159 

Het stellen van een termijn voor de indiening van een verweerschrift is in art. 801 lid 1 Rv opgenomen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of een mondelinge behandeling om redenen van efficiëntie achterwege kan blijven. De wetgever heeft niet bedoeld in zaken van levensonderhoud af te wijken van de algemene regel van art. 282 lid 1 Rv dat een verweerschrift kan worden ingediend tot de aanvang van de mondelinge behandeling. Die regel geldt dus ook indien de rechter, ondanks het niet indienen van een verweerschrift binnen de door hem gestelde termijn, een mondelinge behandeling bepaalt. De termijn van art. 801 lid 1 Rv geldt niet mede als een termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep. (meer…)

HR 5 april 2013, LJN BY8279

Als een alimentatieplichtige failliet is verklaard en op die grond verzoekt het bedrag van de alimentatieplicht op nihil vast te stellen, dient de rechter, behoudens bijzondere omstandigheden, ervan uit te gaan dat de alimentatieplichtige niet over de draagkracht beschikt om enige onderhoudsbijdrage te betalen en dus het verzoek toe te wijzen. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel kunnen rechtvaardigen, kan sprake zijn indien de alimentatieplichtige onnodig zijn eigen faillissement heeft uitgelokt. Bij het aannemen hiervan is echter wel terughoudendheid geboden. (meer…)

Cassatieblog.nl