Dossier: Vermogensrecht algemeen


HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:972

De art. 3:250 e.v. BW en 2:198 lid 6 BW moeten zo worden uitgelegd dat ook bij de executoriale verkoop van aandelen door de pandhouder met inachtneming van een statutaire blokkeringsregeling de regeling van art. 3:250 e.v. BW van toepassing is. De art. 3:250 e.v. BW zijn dus ook van toepassing op de executoriale verkoop van aandelen die onderworpen zijn aan de aanbiedingsregeling van art. 2:195 lid 1 BW(meer…)

HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677 (TMG/Staat)

1. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW van een vordering tot schadevergoeding wegens onjuiste implementatie van een Europese richtlijn is daadwerkelijke bekendheid van de benadeelde met de juridische beoordeling van de implementatie niet vereist.
2. Zolang geen juiste implementatie van een Europese richtlijn plaatsvindt, levert dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat, zodat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren.

(meer…)

HR 6 april 2018 ECLI:NL:HR:2018:535

(i) De regel uit art. 3:171 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen/indienen van verzoekschriften ten behoeve van de gemeenschap geldt in beginsel slechts tegenover derden en niet tegenover deelgenoten, tenzij de vordering of het verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot niet in de verdeling van de gemeenschap kan worden betrokken ingevolge art. 3:184 en 3:185 BW.
(ii) Voor vorderingen tegen derden is niet vereist dat deze op de voet van art. 3:170 lid 2 BW door de deelgenoten gezamenlijk worden ingesteld, mits de deelgenoot kenbaar maakt dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel met name te noemen, deelgenoten optreedt. (meer…)

HR 23 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:428

Art. 3:43 lid 1, aanhef en onder a, en slot, Bw bedreigt met nietigheid rechtshandelingen die strekken tot verkrijging door (onder meer) advocaten van goederen waarover een geding aanhangig is voor het gerecht onder welks rechtsgebied zij hun bediening uitoefenen. Deze bepaling is slechts van toepassing indien over de betrokken goederen een geding aanhangig is in de zin van art. 125 lid 1 Rv, dat wil zeggen vanaf de dag van de dagvaarding, dan wel, in geval van digitaal procederen, de dag waarop de procesinleiding is ingediend. (meer…)

HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1 en ECLI:NL:HR:2018:12 (Chemours/Stedin)

1) Uit de parlementaire geschiedenis van art. 5:20 lid 2 BW volgt dat de vraag wat behoort tot een net waarvan een definitie in een bijzondere wet is opgenomen, dient te worden beantwoord aan de hand van die definitie in die bijzondere wet. Deze definitie geeft in zoverre uitdrukking aan de heersende verkeersopvatting betreffende de vraag wat als bestanddeel van een net aangemerkt moet worden. De eigenaar van een net heeft een rechtens te respecteren belang bij de vestiging van een opstalrecht voor bestanddelen van dit net om het aan art. 5:21 BW ontleende exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar van de grond te doorbreken.
2) Indien bestuursrechtelijke procedures leiden tot besluiten met formele rechtskracht, dient de burgerlijke rechter weliswaar uit te gaan van de rechtsgeldigheid en rechtmatigheid van die besluiten, maar is hij niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die aan de besluiten ten grondslag zijn gelegd.

(meer…)

HR 22 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3262

Rekening en verantwoording door bewindvoerder meerderjarigenbewind dient na overlijden onderbewindgestelde te worden afgelegd aan diens erfgenamen, ten overstaan van de kantonrechter. Toepasselijkheid art. 236 Rv. Sanctie art. 3:194 lid 2 BW vereist geen benadelingsoogmerk. (meer…)

Cassatieblog.nl