Selecteer een pagina

HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2837

De rechter mag onder omstandigheden ambtshalve een uittreksel uit de justitiële documentatie van de schuldenaar bij toelating tot of beëindiging van de schuldsaneringsregeling opvragen en de inhoud ervan bij de wettelijke toelatingsvoorwaarden, weigeringsgronden en beëindigingsgronden van de schuldsaneringsregeling meewegen. Art. 8 lid 2 EVRM verzet zich daar niet tegen, mits voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en voorzienbaarheid. Daarbij dient de rechter acht te slaan op het beginsel van hoor en wederhoor.

Achtergrond van deze zaak

Verzoeker heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op twee gronden. In de eerste plaats heeft het hof geoordeeld dat verzoeker niet te goeder trouw was bij het laten ontstaan of onbetaald laten van de schulden (art. 288 lid 1 sub b Fw). Ten tweede heeft het hof geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (art. 288 lid 1 sub c Fw). Aan dat oordeel heeft het hof mede het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van verzoeker ten grondslag gelegd, welk uittreksel het hof ambtshalve bij de rechtbank had opgevraagd. Uit dit uittreksel bleek dat verzoeker wegens poging tot zware mishandeling door de politierechter is veroordeeld tot 140 uur taakstraf of (subsidiair) 70 dagen hechtenis. Volgens het hof kan deze straf een obstakel vormen bij het nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Verzoeker heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.

Cassatie

In cassatie klaagt verzoeker over beide zelfstandig dragende gronden. De Hoge Raad verwerpt de (eerste) klacht ten aanzien van het ontbreken van goede trouw met behulp van art. 81 Wet RO, waardoor het cassatieberoep reeds heeft te falen. Desalniettemin bespreekt de Hoge Raad vrij uitvoerig de (tweede) klacht. Volgens deze klacht is de rechter niet gerechtigd om ambtshalve een uittreksel uit het justitiële documentatie op te vragen van verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hiermee wordt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden.

Hoge Raad toetst aan art. 8 EVRM

De Hoge Raad overweegt allereerst dat het op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in principe mogelijk is om uittreksels uit het justitiële documentatieregister aan rechtelijke ambtenaren te verstrekken en dat dit ook geldt voor civielrechtelijke zaken. Hiermee wordt wel een inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer uit art. 8 EVRM en art. 10 Grondwet, waardoor een inbreuk alleen gerechtvaardigd is indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van onder meer de rechten en vrijheden van anderen.

De Hoge Raad maakt voorts – in het licht van art. 8 EVRM – een afweging tussen enerzijds het belang van de verzoeker van de schuldsaneringsregeling en anderzijds het belang van de schuldeisers. Het eerste belang is daarin gelegen om een natuurlijke persoon die in de financiële problemen is gekomen het vooruitzicht te bieden om op den duur weer met een schone lei verder te gaan. De schuldsaneringsregeling maakt daarmee echter tegelijkertijd inbreuk op de rechten van schuldeisers. Het succesvol doorlopen van de schuldsaneringsregeling heeft immers tot gevolg dat de vorderingen van de schuldeisers ten aanzien waarvan de regeling werkt, niet langer afdwingbaar zijn voor zover deze nog niet zijn voldaan (art. 358 lid 1 Fw). De rechten van de schuldeisers kunnen daarmee rechtvaardigen dat een inbreuk wordt gemaakt op het privéleven van de schuldenaar. Hierbij speelt mede een rol dat de schuldeisers in de schuldsaneringsprocedure niet voor hun belangen kunnen opkomen.

Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat het niet ondenkbaar is dat de wetgever het opvragen van een uittreksel uit de justitiële documentatie in een schuldsaneringsprocedure in alle gevallen gerechtvaardigd zou achten. Dit blijkt echter niet uit de wetsgeschiedenis van de Wjsg of uit de Faillissementswet, nu de strafrechtelijke veroordeling van de schuldenaar geen grondt biedt voor weigering of beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Er bestaat dan ook geen wettelijke grondslag om in alle gevallen waarin over de toelating tot of beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt beslist, een uittreksel uit de justitiële documentatie op te vragen (vgl. HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2359, NJ 2004/599, rov. 3.6).

De Hoge Raad acht het echter gerechtvaardigd dat de rechter – in individuele gevallen – onder omstandigheden ambtshalve een uittreksel uit het justitiële documentatieregister kan opvragen. In dat geval vereist art. 8 lid 2 EVRM dat voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en voorzienbaarheid. De eerste eis brengt mee dat een voldoende zwaarwegende grond aanwezig moet zijn om het ambtshalve opvragen van het uittreksel te rechtvaardigen, welke grond de rechter moet vermelden in zijn uitspraak. De tweede eis impliceert dat de schuldenaar moet kunnen voorzien dat de rechter in een schuldsaneringsprocedure over het uittreksel beschikt en wat daarvan de consequenties voor de beoordeling van zijn verzoek zullen zijn, zodat hij zijn gedrag daarop kan afstemmen. Hieraan kan de rechter voldoen door de (advocaat van de) schuldenaar specifiek hierover tijdig voor de mondelinge behandeling te informeren. Als de rechter niet het uittreksel voor de zitting heeft opgevraagd, kan hij in hetgeen bij de mondelinge behandeling voorvalt, aanleiding zien om dit uittreksel alsnog op te vragen. Hij dient dan de schuldenaar tijdens de zitting te informeren en de gronden daarbij aan te geven.

Tot slot geldt dat de inhoud van het uittreksel uitsluitend kan worden meegewogen in verband met de toetsingsvoorwaarden en weigeringsgronden (art. 288 lid 1 onder b en c en 2 lid c Fw) en de beëindigingsgronden (art. 350 lid 3 onder c-g Fw) en dat acht moet worden geslagen op het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel brengt mee dat de rechter eventuele uit het uittreksel blijkende contra-indicaties voor toepassing van de schuldsaneringsregeling of indicaties om deze te beëindigen tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek met de schuldenaar moet bespreken om hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren of hem in de gelegenheid stellen daarop naderhand tijdens een voortgezette behandeling te reageren.

Advocaat-generaal De Bock

Anders dan de Hoge Raad achtte A-G De Bock het ambtshalve opvragen van het uittreksel justitiële gegevens niet toelaatbaar (zie met name § 20-34 van haar conclusie). De bezwaren waren volgens de A-G met name gelegen in het beginsel van hoor en wederhoor enerzijds en de relevantie van de gegevens anderzijds. Volgens haar kan ook iemand die strafrechtelijk veroordeeld is, in staat zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.

De Hoge Raad oordeelt als gezegd anders en geeft met dit arrest de rechter in schuldsaneringsprocedures de mogelijkheid om ambtshalve het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van de schuldenaar op te vragen in verband met de toepassing of beëindiging van de schuldsaneringsregeling

Cassatieblog.nl

Share This