Pleitnota bij schriftelijk pleidooi mag niet wegens lengte buiten beschouwing worden gelaten
HR 19 april 2013, LJN BZ2904 (X/Maatschappij van Welstand)
Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven schrijft bij een schriftelijk pleidooi geen maximale omvang van de pleitnotities voor. De maximale spreektijd van 30 minuten voor het mondelinge pleidooi kan niet dienen als maatstaf voor de omvang van dergelijke pleitnotities, nu aan die maximale spreektijd (ook) organisatorische overwegingen ten grondslag liggen die niet gelden bij een uitsluitend schriftelijke gedachtewisseling. Lees meer…
Boedelschuld en verplichting tot vergoeding van schade aan het gehuurde
HR 19 april 2013, BY6108 (X/Mr. Tideman q.q.)
Boedelschulden zijn schulden die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. De verplichting om schade aan het gehuurde bij het einde van de huur te herstellen dan wel te vergoeden, is een uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenis van de schuldenaar, die bij het einde van de huur ontstaat of opeisbaar wordt. Die verbintenis is in beginsel geen boedelschuld, maar een vordering op de schuldenaar. Lees meer…
Jaarverslag Hoge Raad gepresenteerd
Afgelopen vrijdag verscheen het jaarverslag van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat de gemiddelde doorlooptijd van cassatiezaken opnieuw is afgenomen. Lees meer…
Uitleg derdenbeding in CAR-verzekering
HR 19 april 2013, LJN BY3123 (Alheembouw/HDI Gerling c.s.)
De vraag of, en zo ja in welke omvang, in een verzekeringspolis mede dekking wordt verleend aan derden (eventueel na aanvaarding van een daartoe strekkend derdenbeding), dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de verzekeraar en de verzekeringnemer dienaangaande zijn overeengekomen. Bij een CAR-verzekering kan de onderaannemer (als derde) jegens de verzekeraar bescherming ontlenen aan art. 3:35 BW indien hij op grond van de bewoordingen van de polis en/of (andere) door de verzekeraar gedane mededelingen of gewekte verwachtingen, erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat hem dekking zal worden verleend. Lees meer…
DSM IV is niet beslissend voor toepasselijkheid art. 1 Wet Bopz
HR 12 april 2013, LJN BZ1477
Geen rechtsregel brengt mee dat een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder d, van de Wet Bopz slechts kan worden aangenomen indien die is omschreven in de DSM IV. Lees meer…
De wijziging in de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft onmiddellijke werking
HR 12 april 2013, LJN BZ7016 (X/Staat)
Nu uit de parlementaire geschiedenis van de wijziging van art. 15 lid 3 Sr niet kan worden afgeleid dat de wetgever een specifieke overgangsregeling heeft beoogd die door een kennelijke omissie niet in de wet is opgenomen, heeft deze wetswijziging onmiddellijke werking. Er is geen sprake van een wijziging van de wet ten aanzien van de strafbaarstelling of van het op grond van een nieuwe wet opleggen van een andere straf dan wettelijk was bedreigd ten tijde van het plegen van het feit. Lees meer…
Schadevergoeding bij vernietiging wegens dwaling: waarde op moment van vernietiging is uitgangspunt
HR 12 april 2013, LJN BY8732
Wanneer een koopovereenkomst op grond van dwaling wordt vernietigd en het gekochte niet meer kan worden teruggegeven, geldt dat voor de hoogte van de schadevergoeding wordt uitgegaan van de waarde van het gekochte op het moment van de vernietiging van de overeenkomst en niet het moment van het sluiten van de overeenkomst. Dat kan tot gevolg hebben dat het gekochte, vanwege gedane reparaties na de koop maar vóór de vernietiging van de overeenkomst, meer waard is dan toen het werd gekocht. Lees meer…
Auteursrechtelijk beschermde trekken bepalen uitkomst vergelijking totaalindrukken
HR 12 april 2013, LJN BY1532 (Stokke/Fikszo)
1. Bij de vergelijking van de totaalindrukken tussen twee werken van toegepaste kunst zijn de auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk bepalend. Onbeschermde elementen kunnen hierbij (slechts) meewegen voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de “werktoets” beantwoordt. 2. Het is mogelijk dat een bewerking van een werk daarvan noch een verveelvoudiging vormt, noch een bewerking die een nieuw, oorspronkelijk werk is. Lees meer…
Bewijslast besparingsverweer bij opzegging aannemingsovereenkomst door opdrachtgever
HR 12 april 2013, LJN BY8728
De opdrachtgever die een aannemingsovereenkomst heeft opgezegd, en die op grond van art. 7:764 lid 2 BW in beginsel de volledige aanneemsom dient te betalen, heeft de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van eventueel door de aannemer genoten besparingen, die in mindering op de verschuldigde aanneemsom moeten worden gebracht. Op de aannemer rust echter een belangrijke mededelingsplicht ten aanzien van (bestaan en omvang van) dergelijke besparingen. Lees meer…
Onbevoegdheid gefailleerde om cassatieberoep in te stellen geldt ook in verzoekschriftprocedures
HR 12 april 2013, LJN BZ1065
Art. 27 Fw voorziet in de mogelijkheid om in geval van faillissement een reeds aanhangige procedure te laten overnemen door de curator. In dat geval wordt de gefailleerde buiten het geding geplaatst (art. 27 lid 3 Fw). De gefailleerde is dan geen procespartij meer en dus niet bevoegd om cassatieberoep in te stellen. Dit geldt ongeacht of het geding een dagvaardingsprocedure of een verzoekschriftprocedure betreft en wordt niet anders doordat de curator geen bezwaar heeft tegen het instellen van cassatieberoep door de gefailleerde. Lees meer…