Dwaling bij verrekening van huwelijksvermogen vóór 1 september 2002
HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV6689 en ECLI:NL:HR:2013:BY3126
Op een verdeling ter uitvoering van een in huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek en finaal verrekenbeding, overeengekomen in een vóór 1 september 2002 gesloten echtscheidingsconvenant, is het wettelijk bewijsvermoeden van art. 3:196 BW niet (analoog) van toepassing. Het verzuim terzake de nakoming van een dergelijke verdeling treedt op de voet van art. 6:83 aanhef en onder a BW, aanstonds en zonder ingebrekestelling in op het moment waarop de vordering uit hoofde van het finale verrekenbeding volgens de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden opeisbaar wordt. Lees meer…
Opvoeren van nieuwe schadeposten in schadestaatprocedure toelaatbaar
HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2012:BY1071
In de schadestaatprocedure kunnen slechts schadeposten aan de orde komen die zijn veroorzaakt door de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming. Blijkens art. 615 Rv is echter onverschillig of de schadeposten reeds in de hoofdprocedure waren gesteld. ’s Hofs oordeel dat in de hoofdprocedure een bepaald schadevoorval centraal heeft gestaan en dat in de schadestaatprocedure daarom geen ruimte bestaat voor het opvoeren van schadeposten uit een daaraan voorafgaande periode, is onbegrijpelijk. Lees meer…
Volg @Cassatieblog op Twitter
De ontwikkelingen in de civiele cassatierechtspraak die op Cassatieblog worden besproken, zijn nu ook te volgen op Twitter.
De transparantieverplichting bij niet-grensoverschrijdende aanbestedingen, en het ex tunc toetsen van staatssteun
HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543 (P1/Gemeente Maastricht c.s.)
(1) Ook als een concessieovereenkomst voor diensten niet in het openbaar behoeft te worden aanbesteed, moeten de fundamentele regels van het EG-Verdrag en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting in acht worden genomen. Daarvoor is echter wel een grensoverschrijdend belang vereist. (2) Of bij een overeenkomst een voordeel is verstrekt dat niet langs normale commerciële weg zou zijn verkregen (zodat sprake kan zijn van verboden staatssteun), wordt bepaald door de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst kenbare marktsituatie en voorzienbare marktontwikkelingen. (3) Art. 108 VWEU verzet zich niet tegen het uitspreken van partiële nietigheid (in plaats van algehele nietigheid) van een rechtshandeling waarin verboden staatssteun besloten ligt. Lees meer…
Voldoende belang bij inhoudelijke beoordeling vordering ondanks dagvaarden verkeerde partij
HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762 (Unidek/HDI International Holding)
In deze procedure is abusievelijk de moedermaatschappij van een verzekeraar gedagvaard in plaats van de verzekeraar zelf. Gezien de uitlatingen van de moedermaatschappij dat zij een inhoudelijk oordeel over de vordering wenst en dat de dochtermaatschappij/ verzekeraar zich zal houden aan dat inhoudelijke oordeel, bestaat ondanks het dagvaarden van de verkeerde partij toch een voldoende belang bij inhoudelijke beoordeling van de vordering. De omstandigheid dat de moedermaatschappij tijdens de procedure door ontbinding en vereffening is opgehouden te bestaan, staat niet in de weg aan voortzetting van de procedure. Lees meer…
Proceskosten voor verweer tegen onteigeningstitel komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking
HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0547 (X/Staat)
(1) Art. 50 lid 1 Onteigeningswet (Ow) ziet op zowel de kosten van het verweer tegen de onteigeningstitel als op de kosten inzake de procedure over de schadeloosstelling. De dubbele redelijkheidstoets kan echter meebrengen dat buitensporige kosten voor het voeren van een bij voorbaat kansloos verweer tegen de vordering tot vervroegde onteigening, niet of in verminderde mate voor vergoeding in aanmerking komen. (2) Bij de verrekening van de rente over de schadeloosstelling met de inkomensschade moet worden uitgegaan van de rente die de onteigende in het betrekkelijk korte tijdvak tussen de onteigening en de verwerving van vervangende grond bij een solide bankinstelling zou kunnen bedingen. Lees meer…
Belanghebbende in rekestprocedure kan in proceskosten van andere belanghebbende worden veroordeeld
HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:013:BY0572 (X/Y en Raad voor de Kinderbescherming)
De rechter kan in een verzoekschriftprocedure ten gunste van elke partij een proceskostenveroordeling uitspreken ten laste van een andere partij, als laatstbedoelde partij ten opzichte van eerstgenoemde partij in het ongelijk is gesteld. Dat geldt niet alleen tussen de (oorspronkelijk) verzoeker en belanghebbenden, maar ook tussen belanghebbenden onderling. Lees meer…
Termijnoverschrijding door afwachting Bibob-advies niet zonder meer onrechtmatig
HR 11 januari 2013, LJN BX7579 (Gemeente Amsterdam/X c.s.)
Bij de vraag of al dan niet zonder Bibob-advies kan worden beslist op een aanvraag voor een (prostitutie-)vergunning, komt de burgemeester beleidsvrijheid toe. Maatgevend is of de burgemeester, door het Bibob-advies af te wachten en daarom nog niet op de aanvraag te beslissen, in strijd met de jegens betrokkenen in acht te nemen zorgvuldigheid handelt. Lees meer…
Geen vermogensschade zonder achteruitgang en rechtens te respecteren belang bij herstel
HR 11 januari 2013, LJN BX9830
De rechter kan oordelen dat er geen vermogensschade is geleden, als een vergelijking van de oude met de nieuwe toestand aan het licht brengt dat de nieuwe toestand voor de partij die schadevergoeding verlangt geen achteruitgang inhoudt ten opzichte van de oude, en die partij er geen rechtens te respecteren belang bij heeft dat de oude toestand wordt hersteld. De schade dient in beginsel te worden begroot naar het moment waarop zij wordt geleden, maar gebeurtenissen van later datum kunnen meebrengen dat van de getroffene in redelijkheid kan worden verlangd dat hij zijn aanspraak beperkt. Lees meer…
Beperkingen aan overeenkomstige toepassing art. 6 EVRM
HR 11 januari 2013 LJN BX8359 en BX8360
De bestuursrechtelijke rechtspraak in geval van overschrijding van de redelijke termijn in procedures waarop art. 6 EVRM niet van toepassing is, zoekt aansluiting bij de rechtspraak van het EHRM over de uitleg van art. 6 EVRM. Een overeenkomstige toepassing van art. 6 EVRM gaat niet zo ver dat deze ook het geval omvat waarin alleen wordt geklaagd over de duur van de bezwaarprocedure zonder dat daarop een behandeling door een rechter is gevolgd; zij omvat evenmin het geval waarin alleen wordt geklaagd over de duur van de aanvraagfase, ook niet indien daarop een behandeling door de rechter is gevolgd. Lees meer…