Kinderalimentatie: geen contractsvrijheid ten nadele van kinderen
HR 19 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:422
De uitspraak in deze zaak sluit aan bij de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1689, zie CB 2019-137)), waarin de Hoge Raad in verband met een niet-wijzigingsbeding oordeelde dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie tenminste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Lees meer…
Uitleg van de wet: correctiefactoren onder de Warmtewet toegestaan?
HR 12 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:373
Als voor een woning in een complex van woningen meer of minder warmte hoeft te worden geleverd door (bijvoorbeeld) de ligging van de woning in het complex of vanwege de warmteafgifte die plaatsvindt via transportleidingen, mag daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van het voor die woning in rekening te brengen bedrag voor de levering van warmte. Dat beslist de Hoge Raad in deze zaak over de Warmtewet. Lees meer…
Benoeming advocaat-generaal en drie nieuwe raadsheren in de Hoge Raad
De Ministerraad heeft op 5 maart 2021 ingestemd met de benoeming van een nieuwe advocaat-generaal en drie nieuwe raadsheren in de Hoge Raad der Nederlanden. Lees meer…
Omzetting van een verbintenis van de schuldenaar in een tot vervangende schadevergoeding wijzigt niet de daartegenover staande verbintenis van de schuldeiser
HR 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1954
Art. 6:88 lid 1, aanhef en onder a, BW bepaalt dat de tekortschietende schuldenaar aan de schuldeiser een redelijke termijn kan stellen om te laten weten welke van de hem ten dienste staande middelen hij wenst uit te oefenen. Maakt de schuldeiser geen keus, dan kan hij slechts aanspraak maken op de schadevergoeding waarop de tekortkoming recht geeft. Als de oorspronkelijke verbintenis van de schuldenaar aldus wordt omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding gaat die oorspronkelijke verbintenis teniet (art. 6:87 lid 1 BW). Als die verbintenis uit een wederkerige overeenkomst voortvloeit, blijft de schuldeiser gehouden zijn eigen prestatie te verrichten. Deze verbintenis ondergaat geen verandering. Lees meer…
Prejudiciële vragen: geen bijkomende omstandigheden vereist voor aanspraak op bescherming handelsnaam
HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:269
Noodzakelijk en voldoende is dat verwarringsgevaar bestaat bij het relevante publiek. Bij die beoordeling moet onder meer worden gelet op de mate van – intrinsiek aan de naam verbonden of door bekendheid bij het publiek verworven – onderscheidend vermogen van de oudere handelsnaam. Lees meer…
Internationale bevoegdheid bij samenhangende gedaagden
HR 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:230
Wanneer een Curaçaose rechter internationaal bevoegd is te oordelen over een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden, dan is hij óók bevoegd ten aanzien van de overige gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 103 Rv Curaçao. Nu de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn, dient een rechter deze bepaling ambtshalve toe te passen. Lees meer…
Alleen de rechter kan een faillissement uitspreken
HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:351
Een faillissement kan alleen maar door de rechter worden uitgesproken. Een faillissement kan niet van rechtswege op grond van art. 350 lid 5 Fw intreden. Wijziging van een rechterlijke uitspraak buiten art. 31-32 Rv zou in strijd komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Lees meer…
Wvggz – termijnoverschrijding (art. 5:16 lid 1) leidt niet tot niet-ontvankelijkheid ovj
HR 5 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:349
Rechtbanken hebben tot nu toe verschillend gereageerd op overschrijding van de in art. 5:16, eerste lid, Wvggz genoemde termijn. De bepaling houdt in dat na de mededeling van de geneesheer-directeur aan onder meer een betrokkene dat een verzoek om een zorgmachtiging wordt voorbereid, de officier van justitie binnen vier weken aan onder meer betrokkene zijn beslissing meedeelt of wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg (en hij dus al dan niet een verzoek gaat indienen). Lees meer…
Een merkrecht, een ouder recht en een nog ouder recht
19 Februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:271
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de vraag wanneer sprake is van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, waardoor de merkhouder zijn merkrecht niet kan inroepen tegen de derde die gebruik maakt van dat recht. Lees meer…
Overzicht nieuwe prejudiciële vragen aan de HR
Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) toepasselijkheid van het in art. 128 van de Faillissementswet neergelegde fixatiebeginsel op de vereffening van een nalatenschap (2) vraag of bij art. 7:417 lid 4 BW ook van toepassing is op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties (onlineplatform Airbnb) (3) vraag over consumentenrecht en (pre)contractuele informatieverplichtingen en (4) uitleg van het criterium ‘geen of een verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder uit het Nellestein-arrest van de HR uit 2012. Lees meer…