Selecteer een pagina
Beroep op niet-ontvankelijkheid van een gefailleerde moet voor het einde van het faillissement worden gedaan

Beroep op niet-ontvankelijkheid van een gefailleerde moet voor het einde van het faillissement worden gedaan

HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1243

Op grond van art. 23 Fw verliest een schuldenaar door faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen. In faillissement kan de schuldenaar nog wel in rechte optreden, maar een verweerder kan in dat geval op grond van art. 23 en art. 25 lid 1 Fw een beroep doen op de niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar. Dat beroep moet voor het einde van het faillissement worden gedaan. Daarna komt verweerder geen beroep meer toe op niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar. Lees meer…

Verlenging van de verjaringstermijn van een vordering op een rechtspersoon die na vereffening in faillissement is opgehouden te bestaan

Verlenging van de verjaringstermijn van een vordering op een rechtspersoon die na vereffening in faillissement is opgehouden te bestaan

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1310

Wanneer een rechtspersoon na faillietverklaring door insolventie is ontbonden en na vereffening van zijn vermogen in faillissement is opgehouden te bestaan, bestaat gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon is opgehouden te bestaan een grond voor verlenging van de verjaringstermijn als bedoeld in art. 3:320 BW. Lees meer…

Advocaat maakt beroepsfout door vordering te laten verjaren

Advocaat maakt beroepsfout door vordering te laten verjaren

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308

Door een vordering van een cliënt te laten verjaren, heeft de advocaat in de onderhavige zaak een beroepsfout gemaakt. De cliënt vordert een schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. In cassatie staat de bewijslastverdeling ter discussie. Lees meer…

Inzet van meer dan één rechter-plaatsvervanger in een meervoudige kamer is niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke rechtspleging

Inzet van meer dan één rechter-plaatsvervanger in een meervoudige kamer is niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke rechtspleging

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1312

Rechters-plaatsvervangers kunnen, als rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, door het bestuur van het gerecht worden opgeroepen voor de behandeling en beslissing van zaken. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal rechters-plaatsvervangers in de bezetting van een meervoudige kamer. Lees meer…

Samenlopende vorderingsrechten op vof en vennoot, en het stuiten daarvan

Samenlopende vorderingsrechten op vof en vennoot, en het stuiten daarvan

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1315

Een schuldeiser van een vof kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (‘tegen de vof’) als tegen iedere vennoot afzonderlijk. De crediteur heeft daarmee jegens iedere vennoot twee samenlopende vorderingsrechten: één jegens de vof en één jegens de vennoot persoonlijk. Deze samenlopende vorderingsrechten verjaren afzonderlijk. Een aan de vof gerichte en door de vof ontvangen stuitingsverklaring, wordt geacht ook de individuele vennoten te hebben bereikt. In het algemeen zullen de individuele vennoten zo’n stuitingsverklaring óók moeten begrijpen als een stuiting van de samenlopende vorderingen jegens ieder van hen persoonlijk. Dat is alleen in bijzondere omstandigheden anders. Lees meer…

Onregelmatige opzegging en verschuldigdheid van transitievergoeding

Onregelmatige opzegging en verschuldigdheid van transitievergoeding

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1286

Bij onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever moeten het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de werkgever deze regelmatig zou hebben opgezegd. Niet van belang is daarbij of de werkgever heeft beoogd met de onregelmatige opzegging de rechten van de werknemer op de wettelijke transitievergoeding aan te tasten. Lees meer…

Niet-ontvankelijkverklaring bij cassatieberoep op verkeerde grondslag

Niet-ontvankelijkverklaring bij cassatieberoep op verkeerde grondslag

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1311

De vereffenaar van een nalatenschap heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking op de voet van art. 1:374 lid 2 BW in verbinding met art. 4:161 leden 1 en 4 BW. Tegen deze beschikking stond geen beroep in cassatie open, maar hoger beroep, zodat de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaart. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl