Pas sprake van tekortkoming wegens niet-tijdig presteren, indien schuldenaar in verzuim is
HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141
Er is pas sprake van een tekortkoming wegens niet tijdig presteren (ervan uitgaande dat nakoming nog mogelijk is), indien de schuldenaar in verzuim is. Nu de afgesproken leveringstermijn van 31 december 2011 niet als fatale termijn (als bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder a, BW) kon worden aangemerkt en de koper (schuldenaar) niet in gebreke was gesteld door de verkoper, kon de koper het pand nog na die datum afnemen zonder dat hij als gevolg van ‘niet tijdig’ presteren in verzuim zou komen (en daarmee zou tekortschieten als bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder c, BW). Lees meer…
Arbeidsovereenkomst kan (buitengerechtelijk) worden vernietigd wegens bedrog
HR 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:213
Indien een werknemer een werkgever ertoe beweegt een arbeidsovereenkomst tot stand te doen komen door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat hij verplicht was mede te delen of door een andere kunstgreep, is bedrog aanwezig en kan de werkgever zich beroepen op de (buitengerechtelijke) vernietiging van de arbeidsovereenkomst. Voor het slagen van dit beroep is niet vereist dat de arbeidsovereenkomst (vrijwel) geheel nutteloos is geweest. Lees meer…
Noopt uitleg van de overeenkomst tot verplichting tot betaling van periodieke aansluitkosten?
HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:144
In dit arrest heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de overeenkomst die partijen hebben gesloten een grondslag biedt voor de verplichting om zogenoemde periodieke aansluitkosten te betalen en, indien dat niet zo is, of deze verplichting berust op ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad. Lees meer…
Prejudiciële vragen over uitputting en ‘gegronde redenen’ voor verzet tegen verdere verhandeling merkproducten
HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:26 (EPAL/PJZ)
In deze zaak staat de vraag centraal of EPAL als houdster van het collectieve gemeenschapsmerk EPAL voor opnieuw te gebruiken pallets, zich kan verzetten tegen de verdere verhandeling van tweedehands (van het EPAL-merk voorziene) pallets die zijn gerepareerd door PHZ of door anderen dan EPAL-licentienemers. In dat verband is relevant of de merkrechten van EPAL zijn uitgeput dan wel of EPAL een gegronde reden heeft om zich te verzetten tegen deze verdere verhandeling als bedoeld in art. 13 lid 2 Gemeenschapsmerkenverordening (hierna: GMVo). Lees meer…
Voorwaardelijk wrakingsverzoek is mogelijk, als de voorwaarde niet de wrakingsgrond is
HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155
Een rechterlijke beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor wraking. Dat geldt zowel voor beslissingen in de hoofdzaak als voor daarmee verband houdende beslissingen van andere aard. Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door die rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft. Een wrakingsverzoek kan wel afhankelijk worden gesteld van een afwijzende beslissing op een ander verzoek, als dat wrakingsverzoek zelf op een andere grond berust dan op de inhoud van de nog te nemen beslissing op dat andere verzoek. Lees meer…
Wat wist de wederpartij wanneer? Inzage in e-mails uit overnameperiode
HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:119
Onbegrijpelijk oordeel van het hof dat inzagevordering voor e-mails rond een bedrijfsovername in hoger beroep niet meer aan de orde was. Als na verwijzing de inzagevordering wordt toegewezen, mag de eisende partij alsnog haar stellingen aanvullen als de inzage daartoe aanleiding geeft. Lees meer…
Nietigheid (tussen)arrest na defungeren raadsheer
HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940
Dit arrest vormt een vervolg op HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1408 (besproken in CB 2019-122), waarin de vraag centraal stond of het tussenarrest van het hof is gewezen voor of na het defungeren van een van de raadsheren. Inmiddels is gebleken dat het tussenarrest ná het defungeren is gewezen. Na het defungeren kon de betreffende raadsheer echter niet meer als raadsheer worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat het tussenarrest op grond van art. 5 lid 2 RO (in verbinding met art. 6 lid 2 RO en art. 16 lid 1 Rv) nietig is. Nu het eindarrest van het hof daarop voortbouwt, kan ook dat arrest niet in stand blijven. Lees meer…
Maakt de in een sociaal plan opgenomen ‘aftoppingsregeling’ verboden leeftijdsonderscheid?
HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:114
Het oordeel van het hof over de passendheid en noodzakelijkheid van de aftoppingsregeling berust niet op een afweging in redelijkheid van de gestelde, ter zake dienende omstandigheden. Daarnaast heeft het hof de passendheid en noodzakelijkheid van de aftoppingsregeling in algemene zin beoordeeld en dus niet in het licht van alle met die regeling nagestreefde legitieme doelen. De Hoge Raad vernietigt. Lees meer…
WSNP: verzet tegen griffierecht in cassatie
HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1947
De indiening van een verzoek tot verkorting van de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de gesaneerde valt onder de uitzondering van art. 4 lid 2 Wgbz, wat betekent dat de gesaneerde voor deze procedure geen griffierecht is verschuldigd. Lees meer…
Beroepsaansprakelijkheid advocaat en appelprocesrecht
HR 17 januari 2020 ECLI:NL:HR:2020:61
Een advocaat hoeft bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening te houden met mogelijke belangen van derden, tenzij hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde, belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad. Over de reikwijdte van de bevoegdheid van de appelrechter om de zaak na vernietiging van een tussenvonnis zelf af te doen, overweegt de Hoge Raad als volgt. Het maken van deze afweging is aan de appelrechter, en wordt niet begrensd door de keuzevrijheid van de geïntimeerde om ofwel ook zelf dadelijk hoger beroep in te stellen ofwel daarmee te wachten totdat een later tussen- of eindvonnis is gewezen. Partijen moeten bij de afweging om zelf al dan niet dadelijk incidenteel hoger beroep in te stellen en bij het weergeven van hun stellingen rekening houden met de mogelijkheid dat de appelrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Deze blog bespreekt beide aspecten en bevat een korte samenvatting. Lees meer…