Hof moet toelichten waarom in het eindarrest is afgeweken van de motivering uit het tussenarrest
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1276
In het licht van wat partijen over en weer hebben aangevoerd heeft het hof niet voldoende gemotiveerd waarom het in het eindarrest is afgeweken van de motivering uit het tussenarrest. Dat het hof niet gebonden was aan de in het tussenarrest neergelegde overwegingen, nu daarin geen bindende eindbeslissingen waren vervat, doet daar niet aan af. Als het hof in het eindarrest een andere richting wilde inslaan dan in het tussenarrest, had het moeten toelichten waarom daarvoor is gekozen. Lees meer…
Wet Bopz – opnieuw: steeds nieuwe beoordeling dwangbehandeling bij overplaatsing naar ander psychiatrisch ziekenhuis
HR 19 juli 2019 ECLI:NL:HR:2019:1277
Bij dwangbehandeling op grond van het ‘externe gevaarscriterium’ (art. 38c, lid 1 onder a Wet Bopz) dient er na een overplaatsing naar een ander psychiatrisch ziekenhuis opnieuw een beoordeling door de behandelaar in het andere ziekenhuis omtrent de dwangbehandeling plaats te vinden. Dit geldt ook indien er sprake is van overplaatsing naar een andere vestiging van dezelfde zorginstelling. Lees meer…
Reikwijdte uitsluiting cassatieberoep in kinderontvoeringszaken; bevoegdheid Nederlandse rechter in niet-verdragszaken
HR 5 juli 2019 ECLI:NL:HR:2019:1085
De uitsluiting van cassatieberoep in art. 13 lid 8 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (Uwik) ziet niet op een beslissing dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om kennis te nemen van een verzoek tot gedwongen afgifte en teruggeleiding van het kind. In een niet-verdragszaak kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden gebaseerd op art. 3, aanhef en onder a, Rv. Lees meer…
Wet Bopz: na cassatie ex tunc; algemeen: van enkelvoudige naar meervoudige kamer
HR 12 juli ECLI:NL:HR:2019:1202
Indien een enkelvoudige kamer het voornemen heeft de zaak na de mondelinge behandeling voor de beslissing te verwijzen naar een meervoudige kamer, kan zij dit al bij de behandeling aan partijen meedelen en kan zij erop wijzen dat, in het geval van die verwijzing, partijen kunnen verzoeken om (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. Partijen kunnen dan desgewenst tijdens de behandeling op voorhand afstand doen van het gebruik van die mogelijkheid.
Deze uitspraak bevat een verdere uitwerking van de regels voor behandeling door de enkelvoudige en meervoudige kamer. Daaraan vooraf gaat een beslissing over wat na cassatie en verwijzing in een zaak in het kader van de Wet Bopz. Lees meer…
Wet Bopz: termijnen na cassatie en verwijzing; deskundigenonderzoek
HR 28 juni 2019 ECLI:NL:HR:2019:1054
In beginsel moet binnen vier weken na de uitspraak van de Hoge Raad een mondelinge behandeling plaatsvinden, en de rechtbank moet in beginsel binnen vier weken na die mondelinge behandeling beslissen op het verzoek van de officier van justitie, dan wel de zaak aanhouden met het oog op een nader deskundigenonderzoek. Lees meer…
Hoge Raad geeft duidelijkheid over aanvangstermijn uit artikel 5:130 lid 2 BW
HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1022
Artikel 5:130 lid 2 BW bepaalt dat een verzoek tot vernietiging van een besluit van een VvE binnen een maand moet worden gedaan ná de dag waarop verzoeker van het besluit kennis heeft genomen of kennis heeft kunnen nemen. In deze zaak heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wanneer voornoemde termijn van een maand gaat lopen. Kort gezegd, hangt dat af van de omstandigheden van het geval. Als het gebruikelijk is dat de besluiten van een VvE worden verspreid (bijv. per e-mail) vangt de termijn aan vanaf het moment waarop die bekendmaking heeft plaatsgevonden. Is het niet gebruikelijk dat de besluiten worden verspreid, dan mag van een verzoeker in beginsel worden verwacht dat hij binnen een week na de vergadering informatie inwint over de besluiten. De termijn uit artikel 5:130 lid 2 BW begint dan te lopen uiterlijk op de dag na het einde van die week. Lees meer…
Eisvermindering in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging kan niet besloten liggen in een verklaring ter comparitie
HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:997
Vermindering van de eis in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging kan niet besloten liggen in een verklaring van een procespartij ter comparitie, maar dient plaats te vinden bij conclusie of akte, welke akte ook daarin kan bestaan dat de procesvertegenwoordiger ter comparitie mondeling akte verzoekt van een vermindering van eis. Indien echter intrekking van vorderingen een vorm van afstand van recht zou inhouden, geldt daarvoor de eis dat sprake moet zijn van een verklaring die op de aan afstand van recht verbonden rechtsgevolgen is gericht. Daarbij mag in het algemeen worden aangenomen dat een eisende partij die haar eis wijzigt, niet zal wensen dat in het geheel geen eis resteert in het geval de eiswijziging niet wordt toegelaten. De rechter dient in dat geval te onderzoeken of met de wijziging van de vorderingen de bestaande vorderingen onvoorwaardelijk heeft willen prijsgeven. Lees meer…
Heeft de werkgever serieus en reëel gelegenheid tot verbetering van het functioneren van de werknemer geboden?
HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933
Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd. De Hoge Raad geeft enkele gezichtspunten. Lees meer…
Een briefadres heeft te gelden als gekozen woonplaats en betekening kan aldaar plaatsvinden
HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052
In deze uitspraak beantwoordt de Hoge Raad prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam over het door de deurwaarder uitbrengen van een exploot dat is bestemd voor een natuurlijke persoon aan een in de basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres. Lees meer…
Bij een gedoogplicht bestaat recht op een volledige schadeloosstelling: planschade is geen uitzondering
HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:996 (eigenaren / TenneT)
Op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht kan een gedoogplicht worden opgelegd voor een werk, zoals in dit geval een hoogspanningslijn. De schade die door de aanleg en instandhouding van dat werk wordt geleden, moet volledig worden vergoed. Die schade omvat ook de schade door waardevermindering van het perceel. De Hoge Raad beslist dat dat niet anders is voor de waardevermindering die is veroorzaakt door de maatregel die het werk planologisch mogelijk heeft gemaakt, in dit geval een rijksinpassingsplan. De rechthebbende hoeft die schade dus niet apart als planschade via de overheid te verhalen, maar kan deze op grond van de BP verhalen. Lees meer…