ECLI:NL:HR:2018:1216 (Cnossen q.q. / Provinsje Fryslân)

Beroep na verwijzing op nieuwe feiten en omstandigheden. Het betoog van de curator na verwijzing berust op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de in cassatie vernietigde uitspraak en valt binnen de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie. Het hof had dit betoog daarom niet mogen passeren.

Als de Hoge Raad in cassatie een uitspraak vernietigt en het geding verwijst naar een andere rechter, moet die rechter de behandeling van het geding voortzetten en beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (art. 424 Rv). Uitgangspunt daarbij is dat de verwijzingsrechter de zaak moet behandelen in de stand waarin het geding zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen. Beslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden binden de verwijzingsrechter (zie hierover uitgebreider A-G Lückers in zijn conclusie, 2.4-2.5). Er is daarom na verwijzing in beginsel geen plaats voor het aanvoeren van nieuwe feiten en omstandigheden. De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie echter uitzonderingen op deze regel aanvaard. Het gaat daarbij om gevallen, waarin zich ná de vernietigde uitspraak nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Daarbij kan het gaan om na de vernietigde uitspraak gewijzigde feitelijke omstandigheden of feiten die zich nadien voorgedaan. De ratio van deze uitzondering is dat moet worden vermeden dat de verwijzingsrechter op de zaak beslist op basis van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (feitelijke of juridische) gegevens (zie bijv. ook CB 2018-128 en CB 2017-167). De grenzen van de rechtsstrijd na cassatie mogen daarbij echter niet worden overschreden.  Zo is het niet geoorloofd om nieuwe feitelijke stellingen aan te voeren, die ook al vóór cassatie en verwijzing hadden kunnen worden aangevoerd.

In de zaak die leidde tot het hier te bespreken arrest had de curator na vernietiging en verwijzing gewezen op een arrest dat ná de in cassatie vernietigde uitspraak (en in deze zaak zelfs ná de uitspraak van de Hoge Raad) door het hof was gewezen over dezelfde vordering van de Provincie Friesland. Op basis van dat arrest was de vordering  door verrekening teniet gegaan; daarom kon, aldus de curator, in deze zaak geen sprake zijn van verarming van de Provincie. Het hof ging aan dat verweer van de curator voorbij: volgens het hof ging het om een nieuw verweer “dat hij in de eerdere processtukken niet heeft gevoerd”, en waartegen de Provincie met juistheid had ingebracht dat daarvoor na cassatie en verwijzing geen ruimte is. Het hof oordeelde: “Niet valt in te zien dat de curator dat verweer niet eerder had kunnen voeren. Daarom wordt het hier gepasseerd”.

De curator klaagde in cassatie dat het hof had miskend dat geen sprake was van een tardief verweer, maar van een nieuwe feitelijke omstandigheid, waarop de curator in het geding na verwijzing een beroep deed, en die het hof in zijn oordeel had moeten betrekken. De Hoge Raad is het daarmee eens: na samenvatting van het relevante juridische kader voor het aanvoeren van nieuwe stellingen na verwijzing, oordeelt de Hoge Raad dat het betoog van de curator op feiten en omstandigheden berust die zich hebben voorgedaan na de in cassatie vernietigde uitspraak en binnen de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie valt. Het hof had het verweer van de curator dus in zijn beoordeling moeten betrekken.

Volgt vernietiging en verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam.

De curator werd in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en Maarten Jansen.

Cassatieblog.nl

Share This