HR 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:667

Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen over een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak – mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.

Het gezag van gewijsde kan niet worden ontlopen door in het andere geding nieuwe feiten en bewijsmiddelen naar voren te brengen (die in de eerdere procedure niet zijn aangevoerd). Een uitzondering daarop zijn nieuwe omstandigheden, die dateren van nádat de eerdere uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan: op die nieuwe feitelijke grondslag kan wel een beroep worden gedaan.

Kracht van gewijsde

Een uitspraak gaat in kracht van gewijsde voor zover tegen een uitspraak geen rechtsmiddel wordt ingesteld.

Als tegen een uitspraak in het geheel geen rechtsmiddel wordt ingesteld, gaat de volledige uitspraak in kracht van gewijsde. Maar een uitspraak kan ook deels wel in kracht van gewijsde gaan, en deels niet. Een uitspraak gaat namelijk, ook als beroep is ingesteld, in kracht van gewijsde voor zover tegen de toe- of afwijzing van een (deel van) vordering in beroep niet is opgekomen.

Gezag van gewijsde

Beslissingen die (a) zijn opgenomen in een in kracht van gewijsde gegane uitspraak en (b) de rechtsbetrekking in geschil betreffen, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht – gezag van gewijsde (art. 236 Rv). Gezag van gewijsde kan toekomen aan beslissingen in het dictum, maar ook aan de aan het dictum ten grondslag liggende beslissingen die zijn opgenomen in de dragende overwegingen van de uitspraak. Heeft een beslissing gezag van gewijsde, dan staat die beslissing  tussen de partijen vast.

Het gezag van gewijsde, dat niet ambtshalve wordt toegepast (zie art. 236 lid 3 Rv), kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt. Of wat in beide procedures wordt gevorderd ook hetzelfde is, maakt daarbij niet uit.

Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen over een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, hangt af van (i) de grondslag van de vordering of het verweer, (ii) het processuele debat en (iii) de gegeven beslissingen. Dat betekent dat het antwoord op deze vraag uitleg vergt van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.

Gezag van gewijsde; omgang met nieuwe feiten en omstandigheden

Het kan zijn dat in de eerdere procedure de vordering is afgewezen omdat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan of de grondslag de vordering niet kan dragen. In zo’n geval is uitgangspunt dat de beslissingen die zien op het ontbreken of niet toereikend zijn van deze grondslag, in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde hebben.

In dat andere geding kan vervolgens niet het gezag van gewijsde worden ontlopen door nieuwe feiten en bewijsmiddelen naar voren te brengen (die in de eerdere procedure niet zijn aangevoerd). Het gezag van gewijsde van de eerdere beslissing verzet zich daartegen. Dat is echter anders als het gaat om omstandigheden die zijn gewijzigd nádat de eerdere uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In dat laatste geval staan het gezag van gewijsde niet eraan in de weg dat in een nieuwe geding een beroep wordt gedaan op deze omstandigheden (een nieuwe feitelijke grondslag).

Toepassing op deze zaak

Het geschil tussen partijen gaat over de schade als gevolg van een verkeersongeval, waarbij de vraag speelt of verweerder (gedeeltelijk) beroepsongeschikt is geraakt als gevolg van dat ongeval.

Tussen partijen was in een eerdere procedure op 13 november 2019 een vonnis waarin voor recht is verklaard dat verweerder (gedeeltelijk) beroepsongeschikt is geraakt als gevolg van het ongeval. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat uit de bevindingen van de verzekeringsarts volgt dat verweerder een uur tot maximaal twee uur in een goed steun gevende stoel kan zitten. Verweerder heeft in die procedure aangevoerd dat hij alleen een tot twee uur kan zitten als hij morfine gebruikt als pijnstelling. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, en in dat kader onder meer overwogen dat niet is gebleken dat verweerder geen alternatieve pijnmedicatie zou kunnen gebruiken.

Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.

In de daaropvolgende nieuwe procedure tussen dezelfde partijen, werd een beroep gedaan op het gezag van gewijsde.

Het hof heeft het vonnis van 13 november 2019 zo uitgelegd dat daarin door de rechtbank alleen is beslist over de afhankelijkheid van morfine als pijnbestrijding, en heeft daarbij van belang geacht dat de rechtbank in dat vonnis het gebruik van morfine als pijnstilling niet noodzakelijk heeft geacht omdat verweerder ook andere pijnmedicatie zou kunnen gebruiken. Deze uitleg is naar het oordeel van de Hoge Raad in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk.

Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat het gezag van gewijsde dat toekomt aan deze eerdere beslissing (over de afhankelijkheid van morfine als pijnbestrijding, die niet noodzakelijk is geacht omdat ook andere pijnmedicatie kan worden gebruikt), niet eraan in de weg staat dat verweerder in deze nieuwe procedure een beroep doet op de omstandigheid dat na het vonnis van 13 november 2019 bij hem door een psychiater psychische afhankelijkheid van morfine als verslavend middel is vastgesteld, wat maakt dat verweerder geen andere pijnstiller dan morfine kan gebruiken. Dat is dus een nieuwe feitelijke grondslag.

Dat díe morfineafhankelijkheid al in de eerdere procedure beoordeeld was, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Dat oordeel berust volgens de Hoge Raad op een aan het hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken, en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep. Hiermee wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van A-G Hartlief.

Share This

Cassatieblog.nl