HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:202
Een zorgaanbieder van wie op grond van art. 843a Rv inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd ter zake van gegevens of bescheiden in het interne incidentenregister als bedoeld in art. 7 en 9 Wkkgz, is – ook als het gaat om gegevens of bescheiden met betrekking tot een calamiteit – wegens gewichtige redenen, gelegen in art. 9 lid 6 Wkkgz, op grond van art. 843a lid 4 Rv niet gehouden aan deze vordering te voldoen.
De casus
Op 13 april 2019 is X (hierna ook: de zoon) opgenomen bij verweerster, een instelling voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg (hierna: de Stichting). De zoon heeft zich daar op 6 mei 2019 in een douchecel verhangen. De advocaat van de ouders van X heeft de Stichting verzocht om alle informatie te verstrekken met betrekking tot dit voorval en ook om afgifte van de calamiteitenrapportage. De Stichting heeft delen van het medisch dossier van de zoon (voor zover betrekking hebbend op zijn overlijden) overgelegd, alsmede delen van de calamiteitenrapportage die naar de mening van de Stichting relevant zijn. In deze rapportage staat onder andere:
“De commissie heeft kennis genomen van de zelfdoding, de verslaglegging naar aanleiding van het PRISMA-onderzoek [PRISMA staat voor Prevention Recovery Information System, auteur] en komt tot de conclusie dat er is gehandeld conform wet- en regelgeving en er geen reden is om het vermoeden van moord of medische fout als realistisch in te schatten. Wel ziet de commissie aanleiding om het al lopende proces waarbij de doucheruimtes op de gesloten afdelingen veiliger worden gemaakt ten aanzien van suïcide preventie te versnellen en binnen drie maanden af te ronden. (…) Er is al, naar aanleiding van een eerdere PRISMA-analyse, een pilot in gang gezet waarin de doucheruimten verhoogd beveiligd worden. Hierbij wordt in de doucheruimte de mogelijkheid beperkt om materiaal te bevestigen gericht op strangulatie/verhangen. Input voor evaluatie van deze pilot wordt momenteel opgehaald.”
De advocaat van de ouders heeft de Stichting verzocht om afgifte van het PRISMA-onderzoek van de doucheruimtes dat wordt vermeld in de calamiteitenrapportage. De Stichting heeft laten weten dit PRISMA-onderzoek, gelet op het medisch beroepsgeheim, niet over te kunnen leggen omdat het een onderzoek van een derde betreft. De advocaat van de ouders heeft vervolgens om het PRISMA-onderzoek zonder medische gegevens dan wel met zwart gemaakte medische gegevens verzocht. De Stichting heeft daarop nogmaals laten weten dat het PRISMA-onderzoek niet verstrekt zal en hoeft te worden, omdat het een onderzoek betreft waarbij de ouders geen partij zijn.
Het verzoek van de ouders en de beslissingen in de feitelijke instanties
De ouders verzoeken op grond van art. 843a Rv om de Stichting op te dragen het PRISMA-onderzoek en andere (PRISMA-)onderzoeken inzake de ruimten van de Stichting over te leggen, dit in relatie tot het verblijf aldaar van de zoon in de breedste zin van het woord, dan wel daartoe inzage te geven. De rechtbank heeft hun verzoek afgewezen. Het hof heeft die beslissing bekrachtigd.
Het oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand.
Hij stelt voorop dat de art. 2 t/m 11 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bepalingen bevatten over goede zorg, waaronder een regeling met betrekking tot incidenten in de gezondheidszorg. Onder een ‘incident’ wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt (art. 1.1 Uitvoeringsbesluit Wkkgz). Het begrip ‘incident’ omvat ook ‘calamiteiten’. Een calamiteit is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid (art. 1 Wkkgz). De regeling in de Wkkgz over incidenten betreft onder meer de interne melding en registratie van incidenten voor kwaliteitsdoeleinden (art. 7 en 9 Wkkgz), alsmede de informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande (art. 10 lid 3 Wkkgz).
De wetgever heeft met deze regeling getracht verschillende belangen met elkaar in evenwicht te brengen. Daarbij gaat het om (i) het belang van de kwaliteit van de gezondheidszorg, waarvoor is vereist dat incidenten veilig kunnen worden gemeld, (ii) het belang dat in ernstige gevallen maatregelen kunnen worden getroffen tegen de betrokken zorgverlener en (iii) om het belang van de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande om te worden geïnformeerd over een incident dat de cliënt is overkomen.
Het systeem van veilig melden
De Hoge Raad gaat eerst in op het systeem voor het intern melden van incidenten (art. 7 en 9 Wkkgz). Hij overweegt dat de wetgever het intern binnen de organisatie van de zorgaanbieder vertrouwelijk kunnen melden van incidenten maatschappelijk van groot belang heeft geacht. Om te komen tot een zo groot mogelijk aantal meldingen over de zorgverlening wordt aan de veiligheid van de melder of van degene over wie wordt gemeld, grote waarde gehecht. Daartoe heeft de wetgever in art. 9 lid 6 Wkkgz bepaald dat de gegevens in het register zoals bedoeld in art. 7 lid 2 Wkkgz betreffende intern gemelde incidenten, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs kunnen worden gebruikt.
Het belang om maatregelen tegen de zorgverlener te kunnen nemen
Wat betreft het belang om in ernstige gevallen maatregelen te kunnen nemen tegen de betrokken zorgverlener geldt evenwel dat de hiervoor bedoelde bescherming van de melder van een incident of fout niet inhoudt dat diens individuele verantwoordelijkheid komt te vervallen of dat geen maatregelen meer tegen hem genomen kunnen worden. Daarom kunnen op grond van art. 9 lid 6, tweede volzin, Wkkgz de gegevens uit het incidentenregister wel worden gebruikt voor strafrechtelijk bewijs, als dit niet op andere wijze kan worden verkregen. Art. 9 lid 6, eerste volzin, Wkkgz bevat daarnaast een uitzondering voor gegevens met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie. Deze zinsnede heeft echter alleen betrekking op het geval dat de zorgaanbieder (werkgever) of de Inspectie voor de Gezondheidszorg maatregelen wil treffen tegen de betrokken zorgverlener, bijvoorbeeld in een ontslag- of tuchtzaak. Anderen dan het openbaar ministerie, de Inspectie en de zorgaanbieder (werkgever) hebben geen recht op inzage in het interne incidentenregister. Zij kunnen de gegevens uit dit register dan ook niet als bewijs gebruiken in een civiele procedure, ook niet als het gaat om gegevens met betrekking tot calamiteiten.
Informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt
De Hoge Raad gaat dan in op de regeling van informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt. Art. 10 lid 3 Wkkgz bepaalt dat de zorgaanbieder onverwijld mededeling doet aan een cliënt, alsmede de vertegenwoordiger van de cliënt of diens nabestaande, van de aard en toedracht van een incident als dit incident voor de cliënt merkbare gevolgen heeft of kan hebben. De zorgaanbieder moet de cliënt tevens inlichten over de mogelijkheden om de gevolgen van het incident weg te nemen of te beperken. Het gaat in deze bepaling ook om informatie over calamiteiten. Het recht van de cliënt op informatie strekt zich niet uit tot gegevens uit het interne incidentenregister.
Art. 843a Rv
Met het voorgaande strookt volgens de Hoge Raad niet dat de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande met een art. 843a Rv-vordering inzage, afschrift of uittreksel zou kunnen verkrijgen ter zake van gegevens of bescheiden in het interne incidentenregister. Toewijzing van een dergelijke vordering zou het doel van het in art. 7 en 9 Wkkgz geregelde, te weten het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg en (daarom ook) van meldingsbereidheid ondergraven. Een zorgaanbieder van wie door de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande op grond van art. 843a Rv inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd ter zake van gegevens of bescheiden in het interne incidentenregister, behoeft daarom – ook als het gaat om gegevens of bescheiden met betrekking tot een calamiteit – wegens gewichtige redenen, gelegen in art. 9 lid 6 Wkkgz, op grond van art. 843a lid 4 Rv niet aan deze vordering te voldoen.
Afdoening
De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beslissing wijkt af van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, die tot vernietiging strekte.
De ouders zijn in cassatie bijgestaan door Berend-Bram Heinen en de auteur.