HR 12 juli ECLI:NL:HR:2019:1202

Indien een enkelvoudige kamer het voornemen heeft de zaak na de mondelinge behandeling voor de beslissing te verwijzen naar een meervoudige kamer, kan zij dit al bij de behandeling aan partijen meedelen en kan zij erop wijzen dat, in het geval van die verwijzing, partijen kunnen verzoeken om (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. Partijen kunnen dan desgewenst tijdens de behandeling op voorhand afstand doen van het gebruik van die mogelijkheid.

Deze uitspraak bevat een verdere uitwerking van de regels voor behandeling door de enkelvoudige en meervoudige kamer. Daaraan vooraf gaat een beslissing over wat na cassatie en verwijzing in een zaak in het kader van de Wet Bopz.

Wet Bopz – na cassatie nieuwe beslissing over machtiging ex tunc

Tegen verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf heeft betrokkene cassatieberoep ingesteld. Hangende het cassatieberoep heeft de rechtbank voor de aansluitende periode opnieuw een machtiging verleend. De laatste beslissing is onherroepelijk geworden. De rechtbank heeft na cassatie van de eerdere beslissing en verwijzing opnieuw beslist over de oorspronkelijke periode waarvoor de eerdere machtiging was gevraagd, dus ex tunc. Die beslissing laat de Hoge Raad in stand: nu ten tijde van de door de rechtbank na verwijzing te nemen beslissing al een volgende machtiging tot voortgezet verblijf was verleend die naar de vaststelling van de rechtbank onherroepelijk was geworden, bestond voor een beoordeling van het verzoek ex nunc geen grond.

Van enkelvoudige naar meervoudige kamer en omgekeerd

De enkelvoudige kamer van de rechtbank had tijdens de mondelinge behandeling (na cassatie en terugverwijzing) meegedeeld dat de beslissing zou worden genomen door een meervoudige kamer.

De Hoge Raad wijst op zijn rechtspraak die is ingezet met zijn arrest van 31 oktober 2014, besproken in CB 2014-169, en concludeert dat zijn eerdere uitspraak over deze materie, van 9 december 1994, bijstelling behoeft.

De Hoge Raad memoreert de hoofdregel die inhoudt dat, indien een zaak door een meervoudige kamer wordt beslist, een mondelinge behandeling in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters die de beslissing zullen nemen. In afwijking van deze hoofdregel kan de mondelinge behandeling door één rechter plaatsvinden. Dit kan het geval zijn indien de zaak eerst als een enkelvoudig te beslissen zaak is aangemerkt, maar de rechter tijdens of na de mondelinge behandeling besluit de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. Behandeling door één rechter kan zich ook voordoen in een meervoudig te beslissen zaak, wanneer de meervoudige kamer besluit op de voet van art. 15 lid 4 Rv een uit haar midden aangewezen rechter-commissaris met de behandeling ter zitting te belasten. Die laatste mogelijkheid geldt ook voor hoger beroep, in welk geval het gaat om een raadsheer-commissaris (art. 16 lid 5 Rv).

Indien met toepassing van een van deze mogelijkheden wordt besloten tot enkelvoudige behandeling, gelden de regels genoemd in de uitspraken van de Hoge Raad van 22 december 2017, besproken in CB 2018-13. Die regels houden in, kort gezegd, dat iedere partij de gelegenheid moet worden gegeven te verzoeken om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer, en dat dit verzoek in beginsel zal moeten worden ingewilligd en alleen kan worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld.

In aanvulling op deze regels bepaalt de Hoge Raad in deze uitspraak dat, indien een enkelvoudige kamer het voornemen heeft de zaak na de mondelinge behandeling voor de beslissing te verwijzen naar een meervoudige kamer, zij dit al bij de behandeling aan partijen kan meedelen en erop kan wijzen dat, in het geval van die verwijzing, het hiervoor genoemde verzoek ((hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer) kan worden gedaan. Partijen kunnen dan desgewenst tijdens de behandeling op voorhand afstand doen van het gebruik van die mogelijkheid.

De Hoge Raad merkt verder op dat, indien het gaat om een Wet Bopz-zaak en de betrokkene niet wordt bijgestaan door een advocaat, de rechter zich ervan dient te vergewissen dat voor de betrokkene de hiervoor genoemde keuze om door één dan wel (alsnog) door drie rechters te worden gehoord, duidelijk is en dat hij zijn wil terzake voldoende heeft kunnen bepalen.

Omdat niet blijkt dat de rechtbank gelegenheid heeft gegeven te vragen om (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer, kan haar beschikking niet in stand blijven.

Volgt cassatie en terugverwijzing.

De Hoge Raad verwijst  in zijn uitspraak van 19 juli 2019 ECLI:NL:HR:2019:1280, waar ook sprake is van enkelvoudig horen en meervoudig beslissen naar de hierboven besproken uitspraak.

Cassatieblog.nl

Share This