HR 4 oktober 2024 ECLI:NL:HR:2024:1370

De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv.

Verweerder in cassatie had de rechtbank verzocht het vaderschap vast te stellen van een in 2022 overleden man. Eiseres tot cassatie had met deze man een geregistreerd partnerschap/huwelijk gehad, en was zijn erfgenaam en executeur-testamentair. De rechtbank had het vaderschap vastgesteld en eiseres tot cassatie niet als belanghebbende aangemerkt. Het hiertegen door eiseres ingestelde hoge beroep was door het hof niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad op het tegen dit oordeel gerichte cassatieberoep is kort. De Hoge Raad haalt een eerdere uitspraak over het belanghebbende-begrip in art. 798 lid 1 Rv aan, die erop neerkomt dat dit begrip niet in algemene zin kan worden afgebakend en dat de rechten en verplichtingen waarop iemand zich beroept rechtstreeks door de rechterlijke beslissing moeten worden geraakt:

“Het vorenstaande betekent dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling (hierna elk van beide: betrokkene) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.”

Vervolgens is het oordeel in de zaak kort en duidelijk, met verwijzing naar een eerdere uitspraak:

“De onderhavige zaak betreft de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon en daarmee de vestiging van een afstammingsrelatie tussen de man en de zoon. De kring van personen die een daartoe strekkend verzoek kunnen doen, is in art. 1:207 lid 1 BW beperkt tot de moeder en het kind. De kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, beperkt zich tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen; buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 798 lid 1 Rv. De vrouw behoort niet tot deze kring. De omstandigheid dat de vrouw als gevolg van de vaststelling van het vaderschap van de man ten aanzien van de zoon wordt geraakt in haar vermogensrechtelijke belang als erfgenaam van de man leidt niet tot een ander oordeel. Dat betreft niet een belang waarop de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarop stuiten alle klachten van het middel af.” [noot weggelaten].

Volgt verwerping.

Advocaat-Generaal Rank-Berenschot geeft in haar conclusie voor deze beschikking een mooi overzicht van het juridisch kader. Bij haar bespreking van het cassatiemiddel komt vervolgens onder meer art. 6 EVRM aan de orde.

Cassatieblog.nl

Share This