Selecteer een pagina

Dossier: Arbeidsrecht


HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1108 (Rabobank/werknemers)

Het scheepsvoorrecht uit art. 8:211, aanhef en onder b, BW jo. art. 8:204 BW – gelijkluidend aan dezelfde bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek Curaçao (BWC) – strekt ertoe met het oog op de bescherming van de belangen van de zeevarende diens verhaalsmogelijkheden voor de vorderingen die zijn ontstaan uit de zee-arbeidsovereenkomst zoveel mogelijk te waarborgen (HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG3588, NJ 2009/71). De vorderingen van de werknemers die zijn ontstaan doordat de werkgever niet heeft voldaan aan haar uit de arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichting om te zorgen voor een (pre)pensioenvoorziening, vallen onder het scheepsvoorrecht en prevaleren boven het recht van hypotheek van de scheepshypotheekhouder. (meer…)

HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1045

De Hoge Raad bevestigt eerdere rechtspraak waarin is geoordeeld dat in ontbindingsprocedures als onderhavige wegens disfunctioneren (de d-grond; art. 7:669 lid 3 sub d BW) de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn. Dit brengt onder meer mee dat de werkgever de feiten en omstandigheden die hij aan zijn ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werknemer, zal moeten bewijzen (HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998, NJ 2017/203 (Mediant), zie CB 2017-6) en HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2016:182 (Decor), zie CB 2018-39). Dit brengt verder mee dat de werknemer die bewijs heeft aangeboden, in beginsel tot dat tegenbewijs moet worden toegelaten. Het hof heeft ten onrechte nagelaten om in te gaan op het door werkneemster gedane bewijsaanbod. (meer…)

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer) en ECLI:NL:HR:2018:971 (X/Holland Schemering BV)

(i) de Hoge Raad bevestigt (in beide uitspraken) eerdere rechtspraak, waarin is geoordeeld dat een comparitie in een meervoudig te beslissen zaak, waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing nemen. Hiervan kan worden afgeweken door partijen tijdig voor de comparitie mede te delen dat zij kunnen verzoeken om een meervoudige behandeling (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en ECLI:NL:HR:2017:3264, zie CB 2018:13). Een regeling in het procesreglement dat partijen een dergelijk verzoek kunnen doen, volstaat; (ii) de Hoge Raad geeft in het FNV/Pontmeyer-arrest gezichtspunten voor de vraag of uit een gedragslijn een tussen werknemer en werkgever geldende arbeidsvoorwaarde kan ontstaan.  (meer…)

HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651

De uitsluiting van een transitievergoeding voor werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder b, BW), is niet in strijd met Richtlijn 2000/78/EG. De uitsluiting maakt (weliswaar) direct onderscheid op grond van leeftijd, maar van een verboden onderscheid is geen sprake. Met de doelstelling van de wetgever om met de invoering van de Wwz het ontslagrecht eenvoudiger, sneller en minder kostbaar te maken, verdraagt zich niet dat in individuele gevallen moet worden getoetst of er toch een recht op een transitievergoeding bestaat. (meer…)

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:980

Een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, kan als contractspartij uit eigen hoofde van de individuele werkgeversorganisatie die partij is bij de cao en/of van de individuele leden daarvan nakoming vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Daarvoor is niet vereist dat er werknemers zijn die bezwaar hebben tegen de niet-nakoming van hun werkgever. Uit het CNV/Pennwalt-arrest (HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532, NJ 1998/403) volgt dat een toewijzing van de nakomingsvordering alleen kan zien op de nakoming van een verplichting van een werkgever jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken. Deze clausulering moet in het dictum van de uitspraak worden opgenomen. (meer…)

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (verzoekster / Stichting Zinzia Zorggroep)

De gezichtspunten van de New Hairstyle-beschikking voor het bepalen van de billijke vergoeding van art. 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW zijn ook van toepassing voor een geval als het onderhavige, waarin de billijke vergoeding is gegrond op art. 7:671c lid 2, aanhef en onder b, BW. Ook daarbij gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.  (meer…)

Cassatieblog.nl