Dossier: Arbeidsrecht


HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1045

De Hoge Raad bevestigt eerdere rechtspraak waarin is geoordeeld dat in ontbindingsprocedures als onderhavige wegens disfunctioneren (de d-grond; art. 7:669 lid 3 sub d BW) de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn. Dit brengt onder meer mee dat de werkgever de feiten en omstandigheden die hij aan zijn ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werknemer, zal moeten bewijzen (HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998, NJ 2017/203 (Mediant), zie CB 2017-6) en HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2016:182 (Decor), zie CB 2018-39). Dit brengt verder mee dat de werknemer die bewijs heeft aangeboden, in beginsel tot dat tegenbewijs moet worden toegelaten. Het hof heeft ten onrechte nagelaten om in te gaan op het door werkneemster gedane bewijsaanbod. (meer…)

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer) en ECLI:NL:HR:2018:971 (X/Holland Schemering BV)

(i) de Hoge Raad bevestigt (in beide uitspraken) eerdere rechtspraak, waarin is geoordeeld dat een comparitie in een meervoudig te beslissen zaak, waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing nemen. Hiervan kan worden afgeweken door partijen tijdig voor de comparitie mede te delen dat zij kunnen verzoeken om een meervoudige behandeling (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en ECLI:NL:HR:2017:3264, zie CB 2018:13). Een regeling in het procesreglement dat partijen een dergelijk verzoek kunnen doen, volstaat; (ii) de Hoge Raad geeft in het FNV/Pontmeyer-arrest gezichtspunten voor de vraag of uit een gedragslijn een tussen werknemer en werkgever geldende arbeidsvoorwaarde kan ontstaan.  (meer…)

HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:651

De uitsluiting van een transitievergoeding voor werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder b, BW), is niet in strijd met Richtlijn 2000/78/EG. De uitsluiting maakt (weliswaar) direct onderscheid op grond van leeftijd, maar van een verboden onderscheid is geen sprake. Met de doelstelling van de wetgever om met de invoering van de Wwz het ontslagrecht eenvoudiger, sneller en minder kostbaar te maken, verdraagt zich niet dat in individuele gevallen moet worden getoetst of er toch een recht op een transitievergoeding bestaat. (meer…)

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:980

Een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, kan als contractspartij uit eigen hoofde van de individuele werkgeversorganisatie die partij is bij de cao en/of van de individuele leden daarvan nakoming vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Daarvoor is niet vereist dat er werknemers zijn die bezwaar hebben tegen de niet-nakoming van hun werkgever. Uit het CNV/Pennwalt-arrest (HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532, NJ 1998/403) volgt dat een toewijzing van de nakomingsvordering alleen kan zien op de nakoming van een verplichting van een werkgever jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken. Deze clausulering moet in het dictum van de uitspraak worden opgenomen. (meer…)

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (verzoekster / Stichting Zinzia Zorggroep)

De gezichtspunten van de New Hairstyle-beschikking voor het bepalen van de billijke vergoeding van art. 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW zijn ook van toepassing voor een geval als het onderhavige, waarin de billijke vergoeding is gegrond op art. 7:671c lid 2, aanhef en onder b, BW. Ook daarbij gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.  (meer…)

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857

De appelrechter is niet verplicht om de werknemer op grond van art. 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding toe te kennen, indien hij oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en herstel niet in de rede ligt. Bij toekenning van de billijke vergoeding op deze grond is niet vereist dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding dient de rechter de omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen, waaronder de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst en de (mate) van eventuele verwijtbaarheid van de werkgever. Daarnaast kunnen ook de (overige) gezichtspunten uit de New Hairstyle-beschikking (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:2017:1187, NJ 2017/298, rov. 3.4.4 en 3.4.5, CB 2017-131) toepassing vinden. (meer…)

Cassatieblog.nl