Selecteer een pagina

Dossier: Arbeidsrecht


Het overzicht van lopende prejudiciële vraagprocedures vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) arbeidsongeschiktheidsverzekering en polisvoorwaarden, (2) uitleg art. 6:265 lid 1 BW bij huur en verhuur van sociale woonruimte, (3) loonbetaling vanaf datum ontslag, (4) vonnis mee-gewezen door rechter die ten tijde van de uitspraak inmiddels raadsheer in hof was, (5) de procesrechtelijke positie van de moeder bij beëindiging van gezag van de vader. (meer…)

HR 2 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:300

Als het pensioen- en uitvoeringsreglement aan het bestuur van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds de bevoegdheid verlenen de verdeling van de pensioenpremie tussen werkgevers en werknemers vast te stellen, bestaat voor individuele werknemers(organisaties) en werkgevers(organisaties) geen ruimte om zelfstandig een andere verdeling van de pensioenpremie overeen te komen. De norm van evenwichtige belangenbehartiging uit art. 105 lid 2 Pensioenwet geldt ook als het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds voornoemde bevoegdheid toekomt. (meer…)

HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220

Voor ontslag wegens een verstoorde arbeidsverhouding ex art. 7:669 lid 3 sub g BW (de ‘g-grond’) is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van de verstoring van de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, staat op zichzelf evenmin aan ontbinding op de g-grond in de weg. De toepasselijkheid van de wettelijke bewijsregels moet worden onderscheiden van de vraag of is voldaan aan de maatstaf dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (vgl. HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182 (Decor) ten aanzien van de ontslaggrond disfunctioneren). (meer…)

HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182

(i) op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn de wettelijke bewijsregels van toepassing. De werkgever heeft beoordelingsruimte bij de vraag of sprake is van disfunctioneren (ex art. 7:669 lid 3 sub d BW). De rechter moet onderzoeken of, uitgaande van de feiten en omstandigheden die (zo nodig na bewijslevering) zijn komen vast te staan, in redelijkheid kan worden geoordeeld dat sprake is van de aangevoerde ontslaggrond.
(ii) art. 7:683 lid 5 verklaart art. 7:671b lid 8 BW (enkel) van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de toekenning van een vergoeding. De appelrechter is (dan ook) vrij in het bepalen van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, mits dat tijdstip in de toekomst ligt. (meer…)

HR 9 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:180

Aan de omstandigheid dat art. 38 van de CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf ertoe strekt de betrokken werknemers te beschermen tegen de gevolgen van een heraanbesteding voor hun werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat een biedingsprocedure geïnstigeerd door een curator (en niet door de oorspronkelijke werkgever), onder het toepassingsbereik van art. 38 CAO valt, zonder dat daarvoor in de tekst of toelichting bij art. 38 CAO steun is te vinden. (meer…)

HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3232

De Hoge Raad bevestigt dat de wettelijke rente over de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst uit art. 7:681 (oud) BW, wordt verschuldigd met ingang van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst als gevolg van deze opzegging eindigt. (meer…)

Cassatieblog.nl