Dossier: Internationaal privaatrecht


HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:36 (Universal Music International Holding/verweerders)

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over het begrip “plaats waar het schadetoebrengende feit zich heeft voorgedaan” (art. 5 lid 3 EEX-Vo) in het geval waarin in het “Erfolgsort” (plaats waar schade intreedt) uitsluitend vermogensschade is geleden en die schade het rechtstreekse gevolg is van onrechtmatig handelen in het “Handlungsort” (plaats van schadetoebrengende handeling).  (meer…)

HR 31 oktober 2014,  ECLI:NL:HR:2014:3070

De vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt om in geval van een buiten de EU wonend Nederlands kind vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Nederlands paspoort ten behoeve van dit kind, dient te worden beantwoord aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. (meer…)

HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2816

(1) Het begrip ‘burgerlijke of handelszaken’ van art. 1 EEX-Vo omvat mede een civielrechtelijke veroordeling in een strafrechtelijk vonnis van een gerecht van een lidstaat. (2) De rechtsmiddelprocedure van art. 43 EEX-Vo kan door een enkelvoudige kamer van de rechtbank worden behandeld. (3) Op de rechtsmiddelprocedure zijn de algemene regels voor verzoekschriftprocedures van toepassing, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet anders voortvloeit. Daarom is procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht en kan een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. (4) De in art. 281 Rv voorziene herstelmogelijkheid is van overeenkomstige toepassing op het verzuim dat het verweerschrift ten onrechte niet door een advocaat is ondertekend en ingediend. (meer…)

HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838

Wordt met een beroep op art. 431 lid 2 Rv het geding dat tot een buitenlandse (niet voor executie in Nederland vatbare) rechterlijke beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter gevoerd, dan dient de Nederlandse rechter te beoordelen of en in hoeverre hij aan die beslissing gezag toekent. Toewijzing van een op art. 431 lid 2 Rv gegronde vordering kan afstuiten op het ontbreken van formele uitvoerbaarheid van de beslissing in het land van herkomst. Dat (zoals in casu) de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging in het land van herkomst is vervallen, staat niet aan erkenning op de voet van art. 431 lid 2 Rv in de weg.  (meer…)

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063

Bij gebreke van een rijksregeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsregels die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk dient daarbij eerst te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Slechts indien blijkt dat dergelijke verdragrechtelijke of Unierechtelijke bepalingen ontbreken of zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing, dient de rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van art. 1-14 Rv. (meer…)

HR 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:443

De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van de  verzochte verlenging van de eerder uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen dient zelfstandig te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis). (meer…)

Cassatieblog.nl