Selecteer een pagina

HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879 (ACI c.s./Thuiskopie en SONT)

Richtlijnconforme uitleg van art. 16c Auteurswet, inzake de thuiskopieregeling. Indien de tekst van de wettelijke regeling een richtlijnconforme uitleg toelaat en uit de totstandkomingsgeschiedenis niet blijkt dat de nationale wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de richtlijn, kan de nationale rechter niet vanwege de totstandkomingsgeschiedenis met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel afzien van de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie. De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie over toepassing van de thuiskopieregeling op illegale downloads.

Achtergrond 

Het gaat in dit geding om de reikwijdte van de thuiskopieregeling van art. 16c Auteurswet (hierna: Aw), en meer in het bijzonder om de vraag of de daaraan ten grondslag liggende Auteursrechtrichtlijn meebrengt dat deze regeling ook kan worden toegepast op het maken van thuiskopieën uit illegale bron.

Art. 16c lid 1 Aw bepaalt dat het maken van thuiskopieën van een auteursrechtelijk beschermd werk (dat wil zeggen kopieën die geen “direct of indirect commercieel oogmerk” hebben en uitsluitend dienen tot “eigen oefening, studie of gebruik”) geoorloofd is. Lid 2 voegt hieraan toe dat voor het maken van thuiskopieën wel een “billijke vergoeding” moet worden betaald aan de maker van het werk of diens rechtverkrijgenden, de zogenaamde thuiskopievergoeding. De verplichting tot betaling van deze vergoeding rust op fabrikanten en importeurs van beeld- en geluidsdragers die voor het maken van thuiskopieën kunnen worden gebruikt, zoals beschrijfbare cd’s en dvd’s.

ACI c.s. zijn fabrikanten en importeurs van zulke beeld- en geluidsdragers. Thuiskopie en SONT zijn twee stichtingen die ingevolge art. 16d en 16e Aw zijn belast met de inning en verdeling respectievelijk de berekening van de thuiskopievergoedingen. ACI c.s. vorderen in dit geding, kort gezegd, een verklaring voor recht dat bij het bepalen van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met schade die het gevolg is van kopiëren uit illegale bron, dat wil zeggen een bron die met schending van het auteursrecht tot stand is gekomen (denk aan de verspreiding van films op internet via nieuwsgroepen of peer-to-peer-netwerken).

Het Hof Den Haag oordeelde, kort gezegd, dat de Auteurswet geen onderscheid maakt tussen legale en illegale thuiskopieën en dat het kennelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om ook illegale thuiskopieën onder het bereik van de thuiskopieregeling te brengen. Of een dergelijk systeem, waarin het downloaden uit illegale bron is toegestaan (althans in die zin dat het daaruit voortvloeiende nadeel wordt meegeteld bij de berekening van de thuiskopievergoeding) verenigbaar is met art. 5 lid 2 van de Europese Auteursrechtrichtlijn, achtte het hof niet relevant, aangezien de Nederlandse wet in de ogen van het hof hoe dan ook geen andere uitleg toeliet. Zou de Auteursrechtrichtlijn zich verzetten tegen het toestaan van downloaden uit illegale bron, dan is de afstand tussen het Europese en het Nederlandse recht zo groot, aldus het hof, dat, gelet op de eisen van rechtszekerheid, de grens van de mogelijkheid van richtlijnconforme uitleg is bereikt. Tegen deze achtergrond zag het hof geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie.

Richtlijnconforme uitleg

De Hoge Raad ziet, evenals Advocaat-Generaal Huydecoper (wiens conclusie al eerder werd besproken op cassatieblog), wél reden voor het stellen van prejudiciële vragen. Onder verwijzing naar het Adeneler-arrest van het Europese Hof van Justitie overweegt de Hoge Raad dat de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie (in dit geval van art. 16c Aw) meebrengt dat de nationale rechter “al het mogelijke” dient te doen om de volle werking van de richtlijn en de daarmee nagestreefde doelstelling te verzekeren en dat hij er daarbij van dient uit te gaan dat de nationale wetgever de bedoeling heeft gehad “ten volle uitvoering te geven” aan de richtlijn (rov. 5.1.2). Weliswaar wordt de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie begrensd door algemene rechtsbeginselen, zoals met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en kan richtlijnconforme interpretatie niet dienen als grondslag voor een contra legem-uitleg van het nationale recht (rov. 5.1.2), maar in een geval als het onderhavige, waarin de tekst van de wettelijke regeling een richtlijnconforme uitleg toelaat en uit de totstandkomingsgeschiedenis niet blijkt dat de nationale wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de richtlijn, kan de nationale rechter niet vanwege de totstandkomingsgeschiedenis met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel afzien van de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, aldus de Hoge Raad (rov. 5.1.3). Advocaat-Generaal Huydecoper oordeelde in zijn conclusie in gelijke zin (sub 99-100).

Prejudiciële vragen

Het hof had dus niet in het midden mogen laten welke van de twee door partijen verdedigde interpretaties van de Europese richtlijn de juiste was, aldus de Hoge Raad (rov. 5.2.1). Tegen deze achtergrond formuleert de Hoge Raad in rov. 7 een drietal prejudiciële vragen, waarvan met name de volgende twee, betreffende de toelaatbaarheid van thuiskopieën uit illegale bron en de vraag of ter zake een thuiskopievergoeding mag worden opgelegd, relevant zijn:

“1. Dient art. 5 lid 2, aanhef en onder b – al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 – Auteursrechtrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig – dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden – ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?

2. (…) b. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn geoorloofd is – en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding – strijdig met art. 5 Auteursrechtrichtlijn, dan wel met enige andere regel van Europees recht?”

De Hoge Raad maakt dus, evenals A-G Huydecoper in zijn conclusie (sub 58), een onderscheid tussen enerzijds de geoorloofdheid van het maken van thuiskopieën uit illegale bron (vraag 1) en anderzijds de vraag of rechthebbenden hiervoor moeten worden gecompenseerd (vraag 2b). Ter nadere onderbouwing van dit onderscheid overweegt de Hoge Raad dat “het enkele toekennen van een aanspraak op een fair compensation voor inbreukmakende handelingen niet meebrengt dat die handelingen (alsnog) toegestaan worden, terwijl met een door de rechthebbende ontvangen vergoeding rekening kan worden gehouden bij de vaststelling van de door hem als gevolg van de inbreukmakende kopieën geleden schade, indien het tot een schadeprocedure komt” (rov. 5.4.2).

Volledige vergoeding van proceskosten

Thuiskopie maakte in cassatie aanspraak op vergoeding van haar volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv, daartoe stellende dat het in dit geding ging om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. ACI c.s. verweren zich met de stelling dat de Europese Handhavingsrichtlijn, waarop art. 1019h Rv berust, in casu toepassing mist. Ook op dit punt stelt de Hoge Raad een prejudiciële vraag (rov. 5.5 en 7, vraag 3).

Ontvankelijkheid gefuseerde vennootschappen

Thuiskopie voerde in cassatie aan dat Philips Consumer Electronics B.V., één van de eiseressen tot cassatie, in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat zij sinds een recente fusie optrad onder de naam Philips Consumer Lifestyle B.V. De Hoge Raad verwerpt dit betoog, omdat Philips Consumer Electronics B.V. de verkrijgende rechtspersoon was en als zodanig na de fusie was blijven voortbestaan:

3.4 (…) Een als gevolg van een fusie niet meer bestaande rechtspersoon kan geen rechtsmiddel instellen (HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324, NJ 2005/222), maar dat geval doet zich niet voor ten aanzien van de rechtspersoon die bij de fusie moet worden aangemerkt als de verkrijgende rechtspersoon. Overeenkomstig het bepaalde in art. 2:311 lid 1 BW blijft de verkrijgende rechtspersoon na een fusie bestaan. Nu Thuiskopie geen aanleiding had te betwijfelen dat met de in de cassatiedagvaarding gebruikte benaming de onder die naam ook in appel opgetreden procespartij werd aangeduid, staat een en ander noch aan ontvankelijkheid in cassatie noch aan het verbeteren van de aanduiding van de partij in de weg.”

Anders lag het met eiseres tot cassatie Sony Benelux B.V., die door een fusie was opgegaan in de Britse vennootschap Sony Europe Ltd en derhalve was opgehouden te bestaan. Zij wordt niet-ontvankelijk verklaard (rov. 3.5).

Cassatieblog.nl

Share This