Selecteer een pagina
Het ontstaan van een belastingschuld voor de toepassing van art. 53 Fw

Het ontstaan van een belastingschuld voor de toepassing van art. 53 Fw

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1213 (Productschap Vee en Vlees / Van der Molen qq)

Een belastingschuld die voortvloeit uit een ná faillietverklaring in werking getreden heffingsverordening – welke verordening terugwerkt tot een datum gelegen vóór faillietverklaring en daarom een grondslag biedt voor heffingen over de periode vóór faillietverklaring – is voor de toepassing van art. 53 Fw niet ontstaan vóór faillietverklaring. Een dergelijke schuld kan dus niet op grond van dat artikel worden verrekend met een vordering van de failliet op het desbetreffende overheidslichaam.  Lees meer…

Proceskostenveroordeling ex art. 8:75 Awb staat niet in de weg aan (aanvullend) verhaal bestuursrechtelijke proceskosten op hoofdelijk aansprakelijke derde

Proceskostenveroordeling ex art. 8:75 Awb staat niet in de weg aan (aanvullend) verhaal bestuursrechtelijke proceskosten op hoofdelijk aansprakelijke derde

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1212 (Eiser/Staat)

De bestuursrechtelijke forfaitaire proceskostenregeling (art. 8:75 Awb) houdt niet in dat een procespartij haar aanspraak op proceskosten jegens een hoofdelijke aansprakelijke derde (art. 6:96 lid 2 BW jo. art. 6:102 BW), die geen partij is in het bestuursrechtelijke geschil, niet meer zou kunnen effectueren indien de bestuursrechter de wederpartij in de kosten heeft veroordeeld. Lees meer…

Indirecte bestuurdersaansprakelijkheid wegens benadeling van schuldeisers

Indirecte bestuurdersaansprakelijkheid wegens benadeling van schuldeisers

HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204 (Eiser/Mr. Maas q.q.)

(1) Bij de beantwoording van de vraag of een indirect bestuurder van een gefailleerde vennootschap uit onrechtmatige daad aansprakelijk is wegens het meewerken aan benadeling van schuldeisers, moet aansluiting worden gezocht bij de maatstaven zoals vermeld in HR 8 december 2006, NJ 2006/659 (Ontvanger/X). (2) Voor een geslaagd beroep op verrekening met een tegenvordering van een hoofdelijk verbonden medeschuldenaar (art. 6:7 lid 2 BW) is niet vereist dat die medeschuldenaar partij is in het geding. Lees meer…

Enkele prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

Enkele prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

Het komt niet vaak voor dat de Hoge Raad op de wekelijkse rolzitting geen enkele uitspraak doet. Afgelopen vrijdag was dat wel het geval. In plaats van uitspraken signaleren wij deze week de meest recente prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. In maart 2014 waren dat er drie. Van de rechtbank Amsterdam komt een vervolgvraag over het recht op vrije advocaatkeuze in geval van een rechtsbijstandverzekering (ECLI:NL:RBAMS:2014:1920). De andere twee vragen komen van het gerechtshof Den Bosch. De eerste vraag is gesteld in een schuldsaneringszaak (zaaknr HV 200.140.979/01, n.n.g.); de tweede betreft een ontvankelijkheidskwestie in een jeugdzaak (ECLI:NL:GHSHE:2014:885). Lees meer…

Ongeschreven verplichting tot rekening en verantwoording over gevoerd vermogensbeheer

Ongeschreven verplichting tot rekening en verantwoording over gevoerd vermogensbeheer

HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089 (X/Mr. R.E. Blaauw q.q.)

Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Lees meer…

Klachtplicht: voor aanvang termijn is bekendheid met gebrek waarop koper zich beroept (in beginsel) bepalend

Klachtplicht: voor aanvang termijn is bekendheid met gebrek waarop koper zich beroept (in beginsel) bepalend

HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1077 (ABN Amro/Botersloot C.V.)

Als een koper een aanvankelijk geconstateerd gebrek aan een door hem gekochte zaak voor lief neemt, en later ontdekt dat het gebrek van groter omvang of van andere aard is dan hij aanvankelijk dacht, kan aan een beroep op dat gebrek in de weg kan staan dat hij na zijn aanvankelijke ontdekking geen nader onderzoek heeft gedaan of laten doen, terwijl dat in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. Het is aan de verkoper zich daarop te beroepen. De rechter mag, bij beantwoording van de vraag of de koper tijdig aan zijn klachtplicht heeft voldaan, aanknopen bij het gebrek waarop de koper zich beroept. Hij hoeft in het kader van de vraag wanneer de klachttermijn is aangevangen, niet (onafhankelijk van het partijdebat) te onderzoeken of de zaak de eigenschappen bezit die de koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Lees meer…

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter in interregionale kwesties

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter in interregionale kwesties

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063

Bij gebreke van een rijksregeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsregels die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk dient daarbij eerst te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Slechts indien blijkt dat dergelijke verdragrechtelijke of Unierechtelijke bepalingen ontbreken of zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing, dient de rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van art. 1-14 Rv. Lees meer…

Tijdige klacht over partijdigheid van een deskundige

Tijdige klacht over partijdigheid van een deskundige

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067  (Eiser/Hallmark)

Bij de beantwoording van de vraag op welk moment een partij dient te klagen indien haar tijdens het deskundigenonderzoek feiten en omstandigheden bekend worden die haar doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige, geldt als uitgangspunt dat de klacht tijdig is aangevoerd indien zij door die partij naar voren wordt gebracht in haar eerste gedingstuk nadat het rapport van de deskundige is gedeponeerd. Dit kan anders zijn wanneer de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de klacht eerder moet worden aangevoerd. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl