De rol van de Hoge Raad in alimentatiezaken

De rol van de Hoge Raad in alimentatiezaken

De alimentatierechter is steeds op zoek naar een balans tussen maatwerk en efficiency: Tremanormen worden soms niet slechts als richtlijn, maar als regels gehanteerd. De Hoge Raad acht dat laatste niet toelaatbaar. Deze controle ziet dus op een juiste rechtstoepassing (individuele rechtsbescherming) en niet zo zeer op het bevorderen van de rechtseenheid. In het Nederlandse Juristenblad schrijft Ans van Duijvendijk-Brand over deze bijzondere rol die de Hoge Raad speelt in het alimentatierecht. Lees meer…

Kinderalimentatie en Duitse “Eigenheimzulage” en Duitse kinderbijslag

Kinderalimentatie en Duitse “Eigenheimzulage” en Duitse kinderbijslag

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2510 

Het hof heeft een onbegrijpelijk oordeel gegeven door de Eigenheimzulage – een subsidie die de Duitse overheid uitkeert ter stimulering van het eigen woningbezit – buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de hoogte van kinderalimentatie. Het niet in aanmerking nemen van de Duitse kinderbijslag is niet onbegrijpelijk. Lees meer…

Kwalitatief recht hoeft niet mede te zijn bedongen ten behoeve van rechtsopvolgers

Kwalitatief recht hoeft niet mede te zijn bedongen ten behoeve van rechtsopvolgers

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6727 (A c.s./Tennisvereniging De IJpelaar)

Een kwalitatief recht (art. 6:251 BW) hoeft door de schuldeiser niet mede te zijn bedongen ten behoeve van diens rechtsopvolgers onder bijzondere titel, ook niet naar oud recht. Een beroep op onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW) – waarvoor in kort geding geen plaats is – mag door de rechter worden opgevat als een beroep op derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW). Voor derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid is vereist dat gebondenheid aan de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en niet of gebondenheid niet langer redelijk is. Lees meer…

Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1522 (Al Rafidain Bank/Solvochem-Holland)

Uit de acceptatie van de getrokken wissels kon het hof afleiden dat de bank deze in overeenstemming achtte met de voorwaarden van het documentairkrediet en de verschuldigdheid van de bedragen onder het accreditief heeft erkend. Het oordeel van het hof dat in de verhouding tussen een bank en een begunstigde uit hoofde van documentair accreditief de openende bank geldt als de partij die de kenmerkende prestatie verricht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV1523). Over de juistheid van toepassing van het Iraaks verjaringsrecht kan in cassatie niet worden geklaagd. Lees meer…

Het toepasselijk recht op documentair krediet (2)

Het toepasselijk recht op documentair krediet (1)

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1523 (Rasheed Bank/SolvochemHolland)

Van stilzwijgende rechtskeuze kan slechts sprake zijn als deze blijkt uit concrete omstandigheden die erop wijzen dat partijen deze keuze gewild hebben. Het oordeel van het hof dat in de verhouding tussen een bank en een begunstigde uit hoofde van documentair accreditief de openende bank geldt als de partij die de kenmerkende prestatie verricht in de zin van het commune IPR inzake het toepasselijk recht op overeenkomsten, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Lees meer…

Aanvangstijdstip van de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren

Aanvangstijdstip van de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784 (ASR/Achmea)

Op de verjaring van een regresvordering tussen hoofdelijk medeschuldenaren (art. 6:10 lid 2 BW) is de verjaringstermijn van vijf jaar van art. 3:310 lid 1 BW van toepassing. Deze termijn gaat niet eerder lopen dan het moment waarop de regresvordering is ontstaan. Dit laatste is het geval zodra één van de hoofdelijk schuldenaren de vordering van de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Lees meer…

Verhuurkosten en niet redelijk voordeel in de zin van artikel 7:264 lid 1 BW

Verhuurkosten en niet redelijk voordeel in de zin van artikel 7:264 lid 1 BW

HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1767 (St. Ymere/Bewonersvereniging Nellestein)

Indien tegen een door de verhuurder bedongen voordeel (zoals verhuurkosten) geen of een verwaarloosbare tegenprestatie staat, moet tot uitgangspunt worden genomen dat sprake is van een niet redelijk voordeel in de zin van art. 7:264 lid 1 BW. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanig niet redelijk voordeel kan als gezichtspunt in aanmerking worden genomen dat de verhuurder (een woningcorporatie) een specifieke taak vervult op het terrein van de volkshuisvesting, alsmede dat aan haar op de voet de van art. 11 Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) bepaalde werkzaamheden zijn opgedragen. Lees meer…

Instellen van ongegronde vordering tegen verzekeraar niet onrechtmatig

Instellen van ongegronde vordering tegen verzekeraar niet onrechtmatig

HR 6 april 2012,ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea)

Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Een verandering van eis is in cassatie niet mogelijk. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl